C-797/24 Ministerstvo vnutra Slovenskej republiky

Contentverzamelaar

C-797/24 Ministerstvo vnutra Slovenskej republiky

Prejudiciële hofzaak  

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    22 januari 2025
Schriftelijke opmerkingen:                    8 maart 2025

Trefwoorden: toelating tot procedure

Onderwerp: 
-    Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden: artikel 20, leden 1 en 3;
-    Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: artikel 47.

Feiten:
Verzoekende partij was de directeur van een afdeling van het nationaal agentschap van het hoofdbureau van de politie voor de bestrijding van criminaliteit. Hij is door de minister van Binnenlandse Zaken via een personeelsbesluit tijdelijk ontheven van de uitoefening van zijn functie bij de overheidsdienst, in afwachting van de definitieve afsluiting van een strafrechtelijke procedure. In de procedure is hem tenlastegelegd dat hij de rechtsgang heeft belemmerd en dat hij misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheden als overheidsfunctionaris. Verzoekende partij heeft beroep ingesteld tegen het personeelsbesluit. De overheidsdienst waar verzoekende partij bij in dienst was wilde deelnemen aan de procedures, maar dit werd geweigerd omdat het een bestuursrechtelijke procedure betrof.

Overweging:
Richtlijn 2019/1937 regelt de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden. Op grond van artikel 4 is de richtlijn van toepassing op de private of de publieke sector werkzame melders die informatie over inbreuken hebben verkregen in een werkgerelateerde context. Deze personen kunnen ondersteuningsmaatregelen krijgen op grond van artikel 20. De verwijzende rechter wil weten of uit dit artikel voortvloeit dat de bevoegde autoriteit (de overheidsdienst) mag interveniëren in de procedures waarin een in artikel 4 bedoeld persoon deelneemt. Uit de nationale regelgeving vloeit voort dat de overheidsdienst wel mag worden toegelaten als interveniënt in civielrechtelijke zaken, maar niet in bestuursrechtelijke zaken. 

Prejudiciële vragen:
1) Moet artikel 20, leden 1 en 3, van richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden in de context van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat de ondersteuningsmaatregelen waartoe de lidstaten de in artikel 4 van de richtlijn bedoelde personen naargelang het geval toegang verlenen, ook het recht omvatten van de bevoegde autoriteit in de zin van de richtlijn om te interveniëren in om het even welke gerechtelijke procedure, ongeacht de aard ervan, voor zover een in artikel 4 van de richtlijn bedoelde persoon aan deze procedure deelneemt? 
2) Moet artikel 20, leden 1 en 3, van richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden in de context van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat het aan de nationale rechter staat die de procedure voert waaraan een in artikel 4 van de richtlijn bedoelde persoon deelneemt om te beoordelen of er sprake is van een geval waarin die persoon toegang tot ondersteuningsmaatregelen dient te hebben en waarin de bevoegde autoriteit in de zin van de richtlijn het recht dient te hebben om ondersteuningsmaatregelen aan in artikel 4 van de richtlijn bedoelde personen aan te bieden? 

3) Moet artikel 21, lid 1, van richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden in de context van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat de door de lidstaten te nemen nodige maatregelen opdat de in artikel 4 bedoelde personen worden beschermd tegen represailles, ook de verplichting van de lidstaat omvatten om ervoor te zorgen dat de bevoegde autoriteit in de zin van de richtlijn in om het even welke gerechtelijke procedure, ongeacht de aard ervan, kan interveniëren voor zover een in artikel 4 van de richtlijn bedoelde persoon aan deze procedure deelneemt?


Aangehaalde (recente) jurisprudentie: -

Specifiek beleidsterrein: JenV

Gerelateerde documenten