C-84/19 Profi Credit Polska

Contentverzamelaar

C-84/19 Profi Credit Polska

​​​​​​​​​​​​​​

Prejudiciële hofzaak


Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    19 april 2019
Schriftelijke opmerkingen:                    5 juni 2019

Trefwoorden : oneerlijke bedingen; banken; consumenten

Onderwerp :

-           VWEU artikel 169;

-           Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;

-           Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad;

-           Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten;

 

Feiten:

Verzoekster (Profit Credit Polska) heeft aan verweerster (een consument) een krediet van 9.000 PLN verstrekt. Verweerster heeft zich ertoe verplicht het krediet in 36 maandelijkse termijnen af te betalen, vermeerderd met de volgende kosten: i) een afsluitvergoeding van 129 PLN, ii) een commissieloon van 7.771 PLN, iii) de vergoeding voor de formule „Jouw Pakket” – Extra-pakket van 1.100 PLN, en iv) de contractuele rente van 9,83%. De overeenkomst had geen definitie van de begrippen afsluitvergoeding en commissieloon en maakte ook niet duidelijk waarvoor de bovengenoemde vergoedingen zijn geïnd. De formule „Jouw Pakket” omvatte het recht van de consument om de betaling van twee termijnen één keer uit te stellen of om het bedrag van vier termijnen te verlagen, op voorwaarde van verlenging van de looptijd van de overeenkomst (in het geval van uitstel) of de verplichting om de betrokken termijnbetalingen later te voldoen (in het geval van een verlaging). In de overeenkomst is niet duidelijk en begrijpelijk aangegeven in welke hoedanigheid de persoon met wie verweerster de overeenkomst heeft gesloten, is opgetreden (er is aangegeven dat dit een gevolmachtigde financieel adviseur/kredietbemiddelaar was). Verzoekster heeft in een bevelprocedure op basis van een door verweerster afgegeven wisselbrief om de uitvaardiging van een betalingsbevel verzocht. De rechter heeft in de zaak een verstekvonnis gewezen waartegen verweerster beroep heeft ingesteld. In haar beroepschrift heeft zij onder meer aangevoerd dat de bedingen van de overeenkomst, waarvoor de wisselbrief als zekerheid is gegeven, oneerlijk zijn. In de loop van de procedure heeft verzoekster verklaard dat het commissieloon de vergoeding voor de verstrekking van het krediet is en dat de afsluitvergoeding overeenkomt met de uitgaven die daadwerkelijk voor de sluiting van de overeenkomst zijn gedaan. De rente is een vergoeding voor het gebruik van de liquide middelen van de kredietverstrekker door de kredietnemer.

 

Overweging:

Bij de verwijzende rechter zijn twijfels gerezen over de vraag of de bepalingen van richtlijn 93/13 van toepassing zijn op dergelijke overeenkomsten en of het eventueel oneerlijke karakter van de contractuele bedingen in het licht van de regels van deze richtlijn kan worden onderzocht, gelet op de bewoordingen van artikel 36a van de Poolse wet op het consumentenkrediet. Aangenomen dat het mogelijk is om de contractuele bedingen die betrekking hebben op de verschillende kosten van het krediet te beoordelen, betwijfelt de verwijzende rechter of een dergelijke beoordeling mogelijk is in het licht van de bewoordingen van artikel 4(2) van de richtlijn.

 

Prejudiciële vragen:

1. Moet artikel 1, lid 2, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 aldus worden uitgelegd dat deze richtlijn niet van toepassing is bij de beoordeling van het eventueel oneerlijke karakter van bijzondere contractuele bedingen die betrekking hebben op de nietrentekosten van een krediet, indien krachtens de in de lidstaat geldende wettelijke bepalingen een bovengrens voor deze kosten geldt en de uit een consumentenkredietovereenkomst voortvloeiende niet-rentekosten van het krediet niet verschuldigd zijn voor zover deze meer bedragen dan de ingevolge de wettelijke bepalingen berekende maximale nietrentekosten van het krediet of het totale kredietbedrag?

2. Moet artikel 4, lid 2, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 aldus worden uitgelegd dat een contractueel beding dat de niet-rentekosten regelt die de kredietnemer, naast het krediet, bovenop

de rente draagt en betaalt in verband met de sluiting van de overeenkomst en de verstrekking van het krediet (in de vorm van vergoedingen, commissielonen en andere kosten), niet is onderworpen aan de krachtens deze bepaling vereiste toetsing van het eventuele oneerlijke karakter daarvan, indien dat beding duidelijk en begrijpelijk is geformuleerd?

3. Moet artikel 4, lid 2, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 aldus worden uitgelegd dat contractuele bedingen krachtens welke er verschillende soorten kosten in verband met de verstrekking van een krediet worden ingevoerd, niet „duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd”, indien zij niet aangeven in ruil voor welke specifieke tegenprestaties zij worden geïnd en zij de consument niet in staat stellen de verschillen tussen deze kosten vast te stellen?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-186/16; RWE Vertrieb C-92/11; OTP Bank en OTP Faktoring C-51/17; C-26/13; Van Hove C-96/14; Caja de Ahorros y Monte de Piedad de Madrid C-484/08; EOS KSI Slovensko C-448/17; C-143/13;

Specifiek beleidsterrein: EZK