C-841/19 Fogasa
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 28 januari 2020 Schriftelijke opmerkingen: 14 maart 2020
Trefwoorden : indirecte discriminatie, deeltijdwerknemers, insolventie
Onderwerp :
• Richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid
• Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep
Feiten:
Verzoeker in het hoofdgeding is sinds 17-09-2017 gedurende twintig uur per week, op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, in deeltijd werkzaam geweest als ober voor de onderneming Construcciones y Obras Publicas, Toletum, S.L., waarvoor hij een beloning overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomst voor de sector heeft ontvangen. Op 26-12-2017 heeft die onderneming het lokaal waar verzoeker in het hoofdgeding werkzaam was gesloten en haar gebouwen en haar bekende adres verlaten. Bij onherroepelijk vonnis van de Spaanse arbeidsrechter van 11-06-2018 werd de door verzoeker tegen voornoemde onderneming ingestelde vordering toegewezen en werden het ontslag en de beëindiging door die onderneming van zijn arbeidsovereenkomst onrechtmatig verklaard, onder erkenning van zijn recht op een schadevergoeding en op betaling van het verschuldigde loon, gerekend vanaf het ontslag tot de datum van de rechterlijke uitspraak. Na de insolventverklaring van de voornoemde onderneming op 20-12-2018, is het Spaans loonwaarborgfonds (het Fogasa) ingevolge artikel 33 van het werknemersstatuut (ET) aansprakelijk voor de niet-betaalde lonen en de aan de werknemer toegekende schadevergoeding. Verzoeker heeft op grond van dat artikel een vordering tot betaling tegen het Fogasa ingesteld.
Overweging:
Volgens de verwijzende rechter is de door de Spaanse rechters gehanteerde uitlegging van artikel 33 ET in strijd met artikel 4, lid 1, van richtlijn 79/7/EEG en artikel 2, lid 1, van richtlijn 2006/54/EG, aangezien het een discriminerende uitlegging is, op grond waarvan werknemers met een deeltijdsarbeidsovereenkomst zwaarder worden getroffen dan voltijdse werknemers en op grond waarvan vooral vrouwen worden getroffen, aangezien zij procentueel veel vaker een deeltijdarbeidsovereenkomst hebben dan mannen. Die uitlegging leidt ertoe dat het bedrag dat de werknemer met een deeltijdarbeidsovereenkomst van het Fogasa kan vorderen wegens insolventie of faillissement van de werkgever, tweemaal wordt verminderd, daar artikel 33, lid 1, ET voor de aansprakelijkheid van het Fogasa een limiet vaststelt die afhangt van het wettelijk minimumloon. Eerst is er de normale vermindering, op grond van het deeltijdkarakter van de arbeidsovereenkomst zelf, waarna er een tweede, onevenredige, vermindering plaatsvindt, doordat bij de berekening van het door het Fogasa te betalen bedrag het wettelijk minimumloon wordt verminderd in overeenstemming met het deeltijdpercentage. Volgens de verwijzende rechter bestaat er geen objectieve reden die rechtvaardigt dat het wettelijk minimumloon van werknemers met een deeltijdarbeidsovereenkomst, van wie het loon reeds wordt verminderd op grond van het deeltijdkarakter van hun arbeidsovereenkomst, een tweede keer wordt verminderd.
Prejudiciële vraag:
Moeten artikel 4, lid 1, van richtlijn 79/7 en artikel 2, lid 1, van richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een regeling van een lidstaat zoals aan de orde in het hoofdgeding, volgens welke de loongrondslag van de deeltijdwerker, die reeds is verlaagd vanwege het deeltijdkarakter van de arbeidsovereenkomst, bij de berekening van het bedrag waarvoor het Fogasa jegens de
deeltijdwerknemer krachtens artikel 33 ET aansprakelijk is, nogmaals, wederom vanwege het deeltijdkarakter van de arbeidsovereenkomst, wordt verlaagd ten opzichte van die van een vergelijkbare voltijds werknemer, voor zover die regeling vrouwelijke werknemers benadeelt ten opzichte van werknemers van het mannelijk geslacht?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-161/18), Arrest van het Hof van Justitie van 26 juni 2018, MB (C-451/16), (C-527/13), (C-4/02 en C-5/02)
Specifiek beleidsterrein: SZW, JenV