C-91/13, Essent Energie Productie BV tegen Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (tewerkstellingsvergunning derdelanders)

Contentverzamelaar

C-91/13, Essent Energie Productie BV tegen Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (tewerkstellingsvergunning derdelanders)

Signaleringsfiche
Arrest van het Hof van Justitie van 11 september 2014 in de zaak C-91/13, Essent Energie Productie BV tegen Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (tewerkstellingsvergunning derdelanders)
 

Betrokken departementen
SZW, VenJ, EZ
 

Sleutelwoorden
Beperkingen met betrekking tot de vrijheid van vestiging, het vrij verrichten van diensten en de toegang tot arbeid – Artikelen 56 VWEU en 57 VWEU – Terbeschikkingstelling van werknemers – Onderdanen van derde landen – Vereiste van een tewerkstellingsvergunning voor de terbeschikkingstelling van arbeidskrachten
 

Beleidsrelevantie
Nederland eist dat er tewerkstellingsvergunningen worden afgegeven voor onderdanen van derde landen die grensoverschrijdende uitzendarbeid verrichten in ons land. Dit is strijdig met het Europese recht inzake vrij verkeer van diensten, aldus het Hof.
 

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Essent had het Nederlands bedrijf BIS de opdracht gegeven om steigers op te bouwen bij een van haar vestigingen in Nederland. Tijdens een controle bleek dat hier 33 onderdanen uit derde landen aan meewerkten. Geen van hen had een krachtens de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) in Nederland wettelijk verplichte tewerkstellingsvergunning. De werknemers waren aan BIS ter beschikking gesteld door een Duitse onderneming, Ekinci Gerüstbau. Zij woonden en werkten legaal in Duitsland.
Essent kreeg een boete opgelegd van 264.000 EUR, en ging hiertegen in beroep. De Raad van State stelde prejudiciële vragen aan het HvJEU over deze zaak. Het Hof antwoordde dat grensoverschrijdende uitzendarbeid een dienstverrichting in de zin van het VWEU vormt, en dat verplichte tewerkstellingsvergunningen voor werknemers uit derde landen in dienst van een uitzendbureau uit een andere EU-lidstaat in strijd zijn met de EU regels inzake vrij verkeer van diensten. Beperkingen op dit vrij verkeer kunnen gerechtvaardigd zijn als ze dienen ter bescherming van ‘een dwingend vereiste van algemeen belang’. Nederland had aangevoerd dat de vergunningplicht diende om de nationale arbeidsmarkt te beschermen. Dat is weliswaar een gerechtvaardigd belang volgens het Hof, maar de maatregel in kwestie is te verstrekkend. Een vergunningplicht gaat volgens het Hof verder dan nodig om de nationale arbeidsmarkt te beschermen. Een dergelijke beperking is onevenredig omdat er een alternatief bestaat in de vorm van een meldplicht, die hetzelfde doel bereikt maar het vrij verkeer van diensten minder beperkt.
Artikelen 56 VWEU en 57 VWEU verzetten zich al met al tegen het eisen van een tewerkstellingsvergunning voor onderdanen van derde landen die in dienst van een uitzendbureau gevestigd in een andere EU lidstaat in Nederland komen werken.
Een belangrijke voorwaarde voor dit vrije verkeer van diensten is echter wel dat de derdelander legaal in de EU verblijft en al legaal in een ander EU land werkt. Uit het arrest volgt dus niet dat derdelanders zich rechtstreeks vanuit het derde land op de Nederlandse arbeidsmarkt kunnen aanbieden.


Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten
Dit arrest heeft gevolgen voor het beleid in Nederland omdat voor buitenlandse grensoverschrijdende uitzendbureaus niet langer een tewerkstellingsvergunning geëist mag worden.
 De toepasselijke Wet arbeid vreemdelingen (Wav) behoeft geen aanpassing. Deze wet bepaalt dat het een werkgever verboden is een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning (twv). Dat verbod is krachtens artikel 3, lid 1, sub a, van deze wet niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling ten aanzien van wie ingevolge een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie, zoals de EU, een tewerkstellingsvergunning niet mag worden verlangd.
Het beleid zal wel in overeenstemming met deze uitspraak moeten worden gebracht. Voorgesteld is om de notificatieplicht die nu al geldt voor andere vormen van dienstverlening uit te breiden tot de categorie werknemers die door het arrest Essent worden bestreken.
 

Voorstel voor afdoening
De ICER-H heeft het fiche vastgesteld en zendt dit fiche en het arrest ter kennisgeving aan de leden van het IOWJZ. Indien nodig kan het fiche ter kennisname aan hun Ministers worden doorgeleid. Een vervolgfiche is niet nodig.

 

Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie