C-942/19 Servicio Aragonés de la Salud

Contentverzamelaar

C-942/19 Servicio Aragonés de la Salud

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     3 maart 2020
Schriftelijke opmerkingen:                     18 april 2020

Trefwoorden : discriminatie, verlof, ambtenaren

Onderwerp :

•          Richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd

•          Raamovereenkomst van het EVV, de Unice en het CEEP inzake de arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (raamovereenkomst).

 

Feiten:

LB werd bij de gezondheidsdienst aangesteld als ambtenaar in vaste dienst. Ze vervulde deze functie vanaf 14-12-2010 tot 20-12-2017. LB werd voorgedragen voor een tijdelijke functie als hoogleraar aan een universiteit waardoor haar arbeidsovereenkomst werd opgeschort. Om deze functie te kunnen vervullen, hetgeen niet in combinatie met haar eerdere functie kon, verzocht LB om verlof uit haar functie bij de gezondheidsdienst te verkrijgen voor dienstverlening in de publieke sector. Dit verzoek werd afgewezen door de directeur van de sector Zaragoza III van de gezondheidsdienst, overwegende dat overeenkomstig artikel 15 van koninklijk besluit 365/1995 aan ambtenaren in vaste dienst geen verlof wegens dienstverlening in de publieke sector kan worden verleend als de andere functie bij de overheid van tijdelijke aard is. LB is tegen deze beslissing in beroep gegaan bij de Spaanse bestuursrechter, volgens welke de omstandigheid dat LB geen gebruik kan maken van de administratieve status „verlof wegens dienstverlening in de publieke sector” enkel vanwege het feit dat de tweede functie van tijdelijke aard is, een schending is van het in clausule 4 van de raamovereenkomst neergelegde non-discriminatiebeginsel tussen werknemers die in vaste dienst zijn en werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. De gezondheidsdienst is bij de verwijzende rechter in hoger beroep gegaan tegen dat vonnis.

 

Overweging:

De voorliggende vraag is of het verschil in behandeling dat voortvloeit uit artikel 15 van koninklijk besluit 365/1995 in strijd is met het non-discriminatiebeginsel als bedoeld in de raamovereenkomst en de desbetreffende rechtspraak van het Hof. Naar het oordeel van de verwijzende rechter blijkt duidelijk dat de ambtenaar die een andere vaste functie krijgt bij de overheid, anders wordt behandeld dan een persoon die een functie met een tijdelijk karakter gaat vervullen. De vraag is of de aanspraak die een ambtenaar kan maken doordat hij een andere functie in de publieke sector gaat vervullen, namelijk op toekenning van een bepaalde administratieve status in de functie die werd vervuld tot aan de verkrijging van de tweede functie, een arbeidsvoorwaarde is. Ten tweede wordt betwijfeld of de redenen die de overheid in onderhavige zaak heeft aangevoerd, beschouwd kunnen worden als objectieve redenen die het verschil in behandeling tussen werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en werknemers in vaste dienst rechtvaardigen. Het verlenen van verlof zou in de praktijk voor de gezondheidsdienst betekenen dat een belangrijk deel van de leden van het vast aangestelde personeel daar een beroep op zou kunnen doen om een functie te vervullen met een tijdelijk karakter, die zelfs van erg korte duur zou kunnen zijn, waarbij deze personeelsleden telkens als de tijdelijke dienstverlening eindigt om terugplaatsing op voorlopige basis kunnen verzoeken in een functie op hun niveau, hetgeen tot een instabiel personeelsbestand zou leiden. De verwijzende rechter acht het noodzakelijk om te bepalen of het voorkomen van grote storingen en hinder als gevolg van een instabiel personeelsbestand in een zeer gevoelige sector zoals de gezondheidszorg, een objectieve reden is die een verschil in behandeling rechtvaardigt tussen de werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en werknemers in vaste dienst.

 

Prejudiciële vragen:

1) Moet clausule 4 van de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG, aldus worden uitgelegd dat het uit het vervullen van een functie in de publieke sector voortvloeiende recht op toekenning van een bepaalde administratieve status met betrekking tot de tot dat moment – ook in de publieke sector – vervulde functie een arbeidsvoorwaarde is, die op vergelijkbare wijze moet gelden voor werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en werknemers in vaste dienst?

2) Moet clausule 4 van de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG, aldus worden uitgelegd dat als rechtvaardiging voor het verschil in behandeling op basis van objectieve redenen tussen werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en werknemers in vaste dienst, kan dienen het – tegen de achtergrond van het grondwettelijke recht op bescherming van de gezondheid – voorkomen van grote storingen en hinder als gevolg van een instabiel personeelsbestand in een zeer gevoelige sector zoals de gezondheidszorg, en wel op zodanige wijze dat het de grondslag kan zijn voor het niet toekennen van een bepaalde verlofstatus aan personen die een tijdelijke functie gaan vervullen, doch niet aan personen die een vaste functie krijgen?

3) Moet clausule 4 van de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een bepaling als artikel 15 van koninklijk besluit 365/1995, op grond waarvan een functie als ambtenaar in tijdelijke dienst of als arbeidscontractant voor bepaalde tijd niet in aanmerking komt voor toekenning van de status „verlof wegens dienstverlening in de publieke sector”, terwijl die status wel moeten worden toegekend aan personen die een vaste functie in de publieke sector gaan vervullen en voor een ambtenaar voordeliger is dan andere alternatieve administratieve statussen waarop een beroep zou moeten worden gedaan om de nieuwe functie waarvoor hij is aangesteld, uit te kunnen oefenen?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-596/14), (C-158/16), (C-315/17)

Specifiek beleidsterrein: SZW, BZK