Delen van persoonsgegevens met andere instanties moet wettelijk geregeld

Contentverzamelaar

Delen van persoonsgegevens met andere instanties moet wettelijk geregeld

De belastingdienst mag geen inkomensgegevens doorgeven aan andere instanties, die deze gegevens vervolgens verwerken, zonder mededeling daarvan aan de belanghebbenden. Een vrijstelling van deze mededelingsplicht moet bij wet worden geregeld. Dat adviseert advocaat-generaal Cruz Villalón het EU-Hof in een Roemeense zaak.

Het gaat om de conclusie van advocaat-generaal P. Cruz Villalón van 9 juli 2015 in de zaak C-201/14, Bara / ANAF

Verzoekers zijn personen die inkomsten uit zelfstandige beroepsactiviteiten ontvangen. Zij worden gesommeerd om aan het nationale gemeenschappelijk ziekenfonds (CNAS) mee te betalen. De hoogte van de bijdrage wordt vastgesteld op basis van inkomen, welke gegevens door de nationale belastingdienst (ANAF) aan CNAS zijn verstrekt.

De Roemeense rechter betwijfelt of de overdracht van deze persoonlijke gegevens in overeenstemming is met de privacyrichtlijn 95/46/EG en stelt hierover vier prejudiciële vragen.

De eerste drie prejudiciële vragen zien op de uitlegging van artikel 124 EU-Werkingsverdrag. Deze vragen acht de A-G niet-ontvankelijk. Artikel 124 EU-Werkingsverdrag ziet op het economisch beleid en verbiedt maatregelen waardoor de EU lidstaten een bevoorrechte toegang tot de financiële instellingen zouden krijgen. Ter illustratie verwijst de A-G hier naar de arresten van het EU-Hof in de zaak C-370/12, Pringle, en de zaak C-62/14, Gauweiler. Deze bepaling van primair recht heeft namelijk niets te maken met het voorwerp van het hoofdgeding, en kan in het onderhavige hoofdgeding niet toepasselijk worden geacht.

De vierde prejudiciële vraag acht de A-G wel ontvankelijk. Met de vierde vraag wordt het Hof gevraagd of de Richtlijn 95/46/EG zo moet worden uitgelegd dat deze in de weg staat aan een nationale maatregel die een overheidsinstantie van een lidstaat toestaat persoonsgegevens te verwerken waarvan deze instantie niet de ontvanger is, en met name gegevens betrekking hebbend op de inkomsten van de betrokkenen, zonder dat laatstgenoemden daarvoor toestemming hebben gegeven of daarover vooraf zijn geïnformeerd.

Algemeen:
Allereerst stelt de A-G vast dat het in casu persoonsgegevens in de zin van artikel 2 van de Richtlijn 95/46/EG betreft. Het gaat immers om “informatie betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon”.

In de tweede plaats merkt de A-G op dat de vraag van de verwijzende rechter geen betrekking heeft op de verwerking van persoonsgegevens door ANAF, in het bijzonder niet op de voorwaarde voor rechtmatigheid en toelaatbaarheid van deze verwerking, in het licht van de Richtlijn 95/46/EG.

Het gaat namelijk om de doorzending van gegevens van de ene overheidsinstantie aan een andere, meer in het bijzonder van ANAF aan CNAS, en de verwerking ervan door CNAS. Deze handelingen zouden:

  1. Hebben plaatsgevonden zonder toestemming van en informatieverstrekking aan betrokkenen;
  2. Zijn verricht krachtens een nationale bepaling die niet voldoet aan de eisen van de Richtlijn 95/46/EG, gelet op de plicht inzake informatieverstrekking aan betrokkenen (zie artt. 10 en 11 van de genoemde Richtlijn).

Toetsing aan artikelen 10 en 11 van de Richtlijn 95/46/EG:
De A-G geeft aan dat het aan de lidstaat was om de noodzakelijke maatregelen te treffen (noodzakelijkheidscriterium). Dat betekent dat elk van deze twee instanties, die beiden verantwoordelijk zijn voor de verwerking van de in het hoofdgeding betreffende persoonsgegevens, aan de betrokkenen de vereiste informatie verstrekt. Namelijk ANAF op grond van artikel 10 van de Richtlijn 95/46/EG en CNAS krachtens artikel 11 van de Richtlijn 95/46/EG, tenzij in dat laatste geval de registratie of verstrekking van de gegevens bij nationale wet was voorgeschreven. Dit is niet gebeurd.

Maar zelfs al bestaat in de Roemeense nationale wetgeving een grondslag voor deze verplichting tot verstrekking van de gegevens, de A-G geeft aan dat op grond van de Richtlijn 95/46/EG betrokkenen in ieder geval geïnformeerd hadden moeten worden. Dit volgt onder meer uit de gemoeide belangen bij de gegevens over de inkomsten van de betrokkenen.

Toetsing aan artikel 13 van de Richtlijn 95/46/EG:
Vervolgens bespreekt de A-G of het achterwege laten van de informatieverstrekking aan betrokkenen nog alternatief kan vallen onder de voorschriften van artikel 13 van de Richtlijn 95/46/EG, dat voorziet in de mogelijkheid voor de lidstaten om uitzonderingen en beperkingen van de reikwijdte van onder meer de in de artikelen 10 en 11 van de Richtlijn 95/46/EG bedoelde rechten en plichten vast te stellen, met inachtneming van de waarborgen in artikel 52, eerste lid, van het EU-Handvest van de Grondrechten. Deze bepaling eist dat in een dergelijke beperking van de verplichting tot informatieverstrekking is voorzien door een wettelijke maatregel, gerechtvaardigd door een in deze bepaling genoemde doelstelling van algemeen belang, welke strikt evenredig is aan de nagestreefde doelstelling.

Volgens de A-G bestaat er geen Roemeense regeling die de wettelijke bepaling bevat waaruit blijkt dat ANAF en/of CNAS duidelijk en uitdrukkelijk zijn vrijgesteld van hun verplichting tot informatieverstrekking. De Roemeense regering stelt enkel dat ANAF verplicht is de gegevens door te zenden aan CNAS op grond van een tussen beide instanties gesloten protocol. Dit voldoet echter niet aan de vereiste “wettelijke maatregel”, aldus de A-G.

De A-G concludeert daarom dat richtlijn 95/46/EG in de weg staat aan de Roemeense maatregel.