EU-Gerecht bevestigt de verrekening van de dwangsom die aan Polen is opgelegd door de ‘muilkorfwet’ voor rechters

Contentverzamelaar

EU-Gerecht bevestigt de verrekening van de dwangsom die aan Polen is opgelegd door de ‘muilkorfwet’ voor rechters

Inzake de hervorming van het Poolse rechtsstelsel in 2019 bevestigt het EU-Gerecht dat Polen een bedrag moet betalen met betrekking tot de dwangsom waartoe het EU-Hof van Justitie tijdens een eerdere inbreukprocedure heeft besloten. Volgens het Gerecht heeft de Europese Commissie de dwangsom aan Polen terecht opgelegd voor de periode van 15 juli 2022 tot en met 4 juni 2023. Dat is de uitspraak van het EU-Gerecht naar aanleiding van het door Polen ingestelde beroep tot nietigverklaring van in totaal zes verrekeningsbeschikkingen van de Europese Commissie.

Het gaat om de arresten van het EU-Gerecht van 5 februari 2025 in gevoegde zaken T-830/22 en T-156/23 (Polen tegen Commissie) en in zaak T-1033/23 (Polen tegen Commissie).

Achtergrond
Op 1 april 2021 heeft de Europese Commissie bij het EU-Hof een beroep wegens niet-nakoming ingesteld tegen Polen, vanwege de zogeheten ‘muilkorfwet’. Deze wet trad op 14 februari 2020 in werking, en verruimde onder meer het begrip ‘tuchtrechtelijke inbreuk’. Daardoor kon de tuchtkamer worden gebruikt als een systeem van politieke controle op de inhoud van rechterlijke beslissingen. Volgens Europese Commissie was de wet onder meer onverenigbaar met het vereiste van rechterlijke onafhankelijkheid en de voorrang van het Unierecht en de Commissie daagde Polen voor het EU-Hof. Het beroep strekte tot vaststelling dat de relevante wetswijzigingen betreffende de organisatie van het rechtsstelsel in Polen in strijd zijn met het Unierecht (zie zaak C-204/21 ).

In de loop van die procedure heeft het EU-Hof Polen onder meer gelast de toepassing van een aantal door de Europese Commissie betwiste nationale bepalingen op te schorten (zie ook de beschikking van de vicepresident van het EU-Hof van 14 juli 2021 in zaak C-204/21 R).  Aangezien Polen deze voorlopige maatregel niet heeft uitgevoerd, is Polen op 27 oktober 2021 veroordeeld tot betaling aan de Commissie van een dwangsom van één miljoen euro per dag (zie beschikking van de vicepresident van het EU-Hof van 27 oktober 2021 in zaak C-204/21 R). Deze dwangsom is ingegaan op 3 november 2021 (datum van kennisgeving aan Polen van de beschikking van 27 oktober 2021). Krachtens deze beschikking eindigt de verplichting tot betaling van de dwangsom per dag op de datum waarop Polen voldoet aan de verplichtingen die voortvloeien uit de beschikking van 14 juli 2021 of, indien Polen in gebreke blijft, op de datum van de uitspraak van het eindarrest in zaak C-204/21. Dit eindarrest, waarbij het beroep van de Commissie is toegewezen, is op 5 juni 2023 gewezen (C-204/21).

Om te voldoen aan de door het EU-Hof opgelegde voorlopige maatregel heeft Polen op 9 juni 2022 een wet aangenomen (de wet van 9 juni 2022 tot wijziging van de wet op het Hooggerechtshof en bepaalde andere wetten, welke wet is op 15 juli 2022 in werking is getreden). Op 21 april 2021 oordeelde het EU-Hof dat die wetswijziging gedeeltelijk uitvoering gaf aan de voorlopige maatregel. Daarom werd het bedrag van de dagelijkse dwangsom vanaf 21 april 2023 verlaagd tot 500 000 euro per dag (beschikking van de vicepresident van het EU-Hof van 21 april 2023 in zaak C-204/21 R-RAP). 

Aangezien Polen de dagelijkse dwangsommen niet heeft betaald, heeft de Europese Commissie de bedragen daarvan periodiek ingevorderd door middel van verrekening met verschillende vorderingen van die lidstaat op de Europese Unie.

Polen heeft bij het Gerecht van de Europese Unie beroep ingesteld tot nietigverklaring van in totaal zes verrekeningsbeschikkingen voor de periode van 15 juli 2022 tot en met 4 juni 2023, dat wil zeggen tussen de inwerkingtreding van de wet van 9 juni 2022 en de dag voor de uitspraak van het arrest van het EU-Hof waarbij die zaak is beëindigd (zie de opmerking hierboven in relatie tot het arrest van 5 juni 2023). De aldus teruggevorderde bedragen betreffen ongeveer 320 200 000 euro (dit bedrag bestaat uit de hoofdsom plus vertragingsrente).

Subsidiair voert Polen aan dat de wetswijziging die de halvering van de dwangsom rechtvaardigde, voorafging aan het arrest van het EU-Hof van 21 april 2023. Van 15 juli 2022 tot en met 20 april 2023 (dat wil zeggen tussen de inwerkingtreding van de wet van 9 juni 2022 en de verlaging van de dwangsom door het EU-Hof) kon de Commissie dus niet langer de betaling van een miljoen euro per dag verlangen. Derhalve vordert Polen subsidiair gedeeltelijke nietigverklaring van de besluiten van de Commissie voor zover zij betrekking hebben op 50 procent van de over voornoemde periode verschuldigde compensatiebedragen.

EU-Gerecht
Het Gerecht verwerpt de beroepen van Polen volledig.

Bij de invordering van de verschuldigde bedragen heeft de Commissie het Unierecht (Financieel Reglement; verordening (EU, Euratom) 2018/1046 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie) volgens het EU-Gerecht niet geschonden. Het Gerecht merkt in het bijzonder op dat noch de rechtspraak van het Poolse Grondwettelijk Hof (in zijn arrest in zaak P 7/20 heeft het Poolse Grondwettelijk Hof het opleggen van de dagelijkse dwangsom in strijd met de grondwettelijke orde van die lidstaat verklaard), noch de inwerkingtreding van de wet van 9 juni 2022 het mogelijk maken om het bestaan van de schuld zelf aan te vechten. Bijgevolg konden zij de rechtmatigheid van de verrekeningsbesluiten niet aantasten.

Wat de subsidiaire vordering tot gedeeltelijke nietigverklaring van de verrekeningsbesluiten betreft, herinnert het EU-Gerecht eraan dat de door het Gerecht op 21 april 2023 toegekende verlaging van de dagelijkse dwangsom enkel voor de toekomst gevolgen had. Zij had dus alleen betrekking op de vanaf die datum verschuldigde bedragen.

Aangezien het bedrag van de bij beschikking van 27 oktober 2021 vastgestelde dagelijkse dwangsom tot 21 april 2023 ongewijzigd is gebleven en Polen zijn verplichtingen niet volledig is nagekomen, was de Commissie volgens het EU-Gerecht verplicht om voor de volledige invordering van dat bedrag zorg te dragen. Bovendien zou de erkenning dat de Commissie de mogelijkheid of zelfs de verplichting had om het bedrag van de dagelijkse dwangsom aan te passen in geval van gedeeltelijke nakoming, het gezag van de beschikking van 27 oktober 2021 in twijfel hebben getrokken.

Meer informatie:
Persbericht Curia (EN)
ECER-dossier : Rechtsstaat in de EU
ECER-EU-essentieel : Inbreukprocedures – Boetes en dwangsommen