Boetes en dwangsommen

Boetes en dwangsommen

Niet-nakoming Hof-arrest

Algemeen

De Europese Commissie kan een zaak aanhangig maken bij het EU-Hof indien een lidstaat volgens de Commissie zijn verplichtingen niet is nagekomen en de administratieve fase (de zogenoemde infractieprocedure) niet tot een oplossing heeft geleid (zie artikel 258 VWEU). Het EU-Hof zal vervolgens moeten vaststellen of er inbreuk is gemaakt op het EU-recht en de lidstaat is verplicht de uitspraak van het Hof uit te voeren. Indien de lidstaat deze uitspraak niet naleeft, dan kan de Commissie de zaak weer voor het Hof brengen en een geldelijke sanctie vorderen (artikel 260 VWEU). Hoe de Commissie hiermee omgaat, werd al in een mededeling uit 2005 beschreven (onder het toenmalig toepasselijke artikel 228 EG-Verdrag):

De Commissie vermeldt in haar beroepschrift aan het EU-Hof de hoogte van de geldelijke sanctie, “die zij in de gegeven omstandigheden passend acht” (artikel 260, lid 2 VWEU). De geldelijke sancties die de Commissie kan vorderen, zijn een boete (ook wel ‘forfaitaire som’ genoemd) of een dwangsom. Een dwangsom houdt in dat er een bedrag verschuldigd is elke keer dat een bepaalde periode verstrijkt (bijvoorbeeld per dag of per week). Een dwangsom begint ‘te lopen’ vanaf de dag waarop het tweede arrest van het EU-Hof de betrokken lidstaat ter kennis is gebracht totdat deze een einde aan de inbreuk maakt. De boete en de dwangsom kunnen tegelijkertijd worden opgelegd, omdat zij een ander doel dienen – te weten, bestraffing (boete) en aansporen tot naleving (dwangsom). Zie hiervoor het arrest Commissie/Frankrijk, C-304/02, punt 80-82.

Wanneer de Commissie een lidstaat in het kader van een niet-nakomingsprocedure op grond van artikel 260, tweede of derde lid van het VWEU voor het EU-Hof daagt, kan zij dus het EU-Hof verzoeken om financiele sancties op te leggen en het EU-Hof een voorstel doen voor de hoogte daarvan. Deze voorstellen worden berekend op basis van drie factoren: i) de zwaarte, ii) de duur van de inbreuk en iii) het vermogen van een lidstaat om te betalen (de zogenoemde n-factor).

Uit de uitspraak van het EU-Hof van 16 maart 2023 in zaak C-174/21 (Commissie-Bulgarije) blijkt onder meer dat krachtens artikel 260, leden 1 en 2 VWEU, een lidstaat ten aanzien waarvan het EU-Hof heeft vastgesteld dat hij een krachtens de Verdragen op hem rustende verplichting niet is nagekomen, gehouden is om de maatregelen te nemen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest van het Hof. Indien de Commissie van oordeel is dat de betrokken lidstaat niet het nodige heeft gedaan om gevolg te geven aan dat arrest, kan zij, nadat zij deze lidstaat de mogelijkheid heeft geboden zijn opmerkingen in te dienen, de zaak voor het EU-Hof brengen. De artikel 260-pocedure heeft tot doel om een in gebreke gebleven lidstaat ertoe te brengen een niet-nakomingsarrest uit te voeren. De uitvoering moet na de uitspraak van dat arrest onverwijld in gang worden gezet en zo snel mogelijk worden voltooid. Gelet op dit doel van de procedure moet de Europese Commissie volgens het EU-Hof niet alleen gedurende de gehele precontentieuze procedure en vóór het verzenden van de aanmaningsbrief aan de betrokken lidstaat nagaan of het betrokken arrest inmiddels is uitgevoerd, maar in die aanmaningsbrief ook duidelijk stellen en aannemelijk maken dat het arrest nog steeds niet uitgevoerd zal zijn op de referentiedatum.

Naar boven

Te late implementatie richtlijn

Wanneer de Commissie op grond van artikel 258 VWEU een infractieprocedure start tegen een lidstaat wegens een te late nationale implementatie van een richtlijn, kan de Commissie al bij deze eerste gang naar het EU-Hof aangeven welke geldelijke sanctie zij passend acht (artikel 260, lid 3 VWEU). Het EU-Hof kan deze sanctie direct bij een vastgestelde inbreuk opleggen. De referentiedatum voor de dwangsom is dan niet de datum van het (eerdere) arrest van het EU-Hof, maar de datum waarop de implementatietermijn is verstreken. Het EU-Hof kan in een dergelijk geval een geldelijke sanctie opleggen, die niet hoger mag zijn dan het voorstel van de Commissie. Hoe de Commissie hiermee omgaat, staat in een Mededeling van de Commissie over de uitvoering van artikel 260, lid 3 VWEU (2011)

In 2019 heeft het EU-Hof deze bepaling voor het eerst toegepast in een infractieprocedure tegen België. Het Hof heeft België veroordeeld tot betaling van een dwangsom van 5 000 EUR per dag omdat het niet voor de in de EU-richtlijn elektronische communicatienetwerken genoemde deadline alle omzettingsmaatregelen had medegedeeld aan de Commissie.

Zie voor meer informatie:

Hoogte van de dwangsom en/of boete

Bij de vaststelling van de hoogte van de boete en/of dwangsom, zijn voor de Commissie de volgende algemene criteria leidend:

-         de ernst van de inbreuk;
-         de duur van de inbreuk;
-         de nodige afschrikkende werking om verdere inbreuken te voorkomen.

De Commissie bepaalt zelf welke boete en/of dwangsom volgens haar passend is. In de voornoemde mededeling uit 2005 staan enkele criteria, maar de Commissie heeft zich in punt 5 van deze mededeling ook nadrukkelijk het recht voorbehouden om hiervan af te wijken.

Een voorstel van de Commissie voor de hoogte van een geldelijke sanctie is niet bindend voor het EU-Hof. Het Hof stelt de geldelijke sanctie zo vast dat deze ‘enerzijds in overeenstemming is met de omstandigheden en anderzijds evenredig is aan de vastgestelde inbreuk en aan de draagkracht van de lidstaat’ (zie het arrest Commissie/Frankrijk, C-304/02, punt 103).

De berekeningsmethode voor boetes (forfaitaire som) en dwangsommen wordt geregeld aangepast. Zo werd in februari 2019 de berekeningsmethode aangepast om rekening te houden met het 'institutionele gewicht' van een lidstaat binnen de EU. Niet langer werd daarbij rekening gehouden met het stemmengewicht van een lidstaat in de Raad maar voortaan werd het zetelaantal van iedere lidstaat in het Europees Parlement relevant. 

Voor de berekening van de hoogte van boetes en dwangsommen worden de referentie-bedragen (genoemd in de mededelingen) jaarlijks aangepast door de Commissie. Zie voor de referentie-bedragen die golden vóór de periode 2019 de hierna genoemde Commissie-mededeling (uit september 2019). Voor de gehanteerde referentiebedragen over bepaalde jaren kan ook altijd de informatie op de hierna genoemde Commissie-website worden geraadpleegd.

De referentiebedragen werden -mede als gevolg van de Brexit (en derhalve verandering in het stemmengewicht per lidstaat)- per januari 2021 aangepast. Er werd een nieuwe berekening gemaakt die de Commissie in een nieuwe mededeling over de situatie na de Brexit heeft gepubliceerd in april 2021. Het gaat om de Mededeling van de Commissie Aanpassing van de berekening van forfaitaire sommen en dwangsommen die door de Commissie worden voorgesteld in het kader van niet-nakomingsprocedures bij het Hof van Justitie EU, naar aanleiding van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk, gepubliceerd in het Publicatieblad van de EU, PB C 129 van 13 april 2021.

In de Mededeling van de Commissie Aanpassing van de berekening van forfaitaire sommen en dwangsommen die door de Commissie worden voorgesteld in het kader van niet-nakomingsprocedures bij het Hof van Justitie EU, gepubliceerd in het Publicatieblad van de EU, PB C 74/2 van 15 februari 2022 zijn de toepasselijke bedragen per 2022 bekend gemaakt.

Als gevolg van de uitspraak van het EU-Hof in zaak C-51/20 (Commissie tegen Griekenland) uit januari 2022 moest de berekeningsmethode voor de vaststelling van de hoogte van boetes/dwangsommen wegens de niet-nakoming van het Unierecht wederom worden aangepast. Uit deze zaak blijkt dat het institutionele gewicht van een lidstaat in de Unie (tot dusver gebaseerd op het aantal stemmen van die lidstaat in het Europees Parlement) niet langer doorslaggevend mag zijn of mag worden gebruikt als criterium voor de bepaling van de hoogte van een financiële sanctie. Bij de beoordeling van de financiële draagkracht  van een lidstaat moet volgens het EU-Hof worden uitgegaan van het BBP van een lidstaat als bepalende factor. Bij de vaststelling van een voldoende afschrikkende en evenredige sanctie is het volgens het EU-Hof dus niet noodzakelijk om het institutionele gewicht van de lidstaat in aanmerking te nemen.

In januari 2023 verscheen een nieuwe Mededeling van de hand van de Commissie (2023/C 2/01) met de -aan de hand van deze uitspraak- aangepaste berekeningswijze. Zie met name paragraaf 3.4 van deze mededeling over de aangepaste wijze van berekening van de zogenoemde 'factor n'. Ook de referentiebedragen voor boetes en dwangsommen en de minimum forfaitaire som per lidstaat worden in deze mededeling opnieuw aangepast. Zie hierover ook verder dit ECER-nieuwsbericht (9 januari 2023).

Bij Mededeling van de Commissie C/2024/1123 over de Aanpassing van de gegevens gebruikt voor de berekening van financiële sancties die de Commissie het Hof van Justitie van de Europese Unie voorstelt in het kader van inbreukprocedures (gepubliceerd in het Publicatieblad van de EU, C-serie van 26 januari 2024) zijn de referentiebedragen voor 2024 vastgesteld. De hoofdprincipes en methodologie zoals beschreven in Mededeling 2023/C 2/01 blijft nog wel van toepassing op de berekeningswijze.

Naar boven

 

Situatie voor Nederland

De vertaling van de - aan de hand van Mededeling (C/2024/1123) vastgestelde - referentiebedragen specifiek voor Nederland betekent:

Dwangsom per dag

Minimum: € 4.554,30 per dag.
Dit bedrag is voor Nederland als volgt berekend: Basisbedrag € 3.230 x 1 (minimale vermenigvuldigingscoëfficiënt voor de ernst van de inbreuk) x 1 (minimale vermenigvuldigingscoëfficiënt betreffende de duur van de inbreuk) x 1,41 (vastgestelde factor n (financiele draagkracht) voor NL op grond van het BBP in verhouding tot de financiele draagkracht van andere lidstaten).

Maximum: € 273.258 per dag.
Dit bedrag is voor Nederland als volgt berekend: Basisbedrag € 3.230 x 20 (maximale vermenigvuldigingscoëfficiënt voor de ernst van de inbreuk) x 3 (maximale vermenigvuldigingscoëfficiënt betreffende de duur van de inbreuk) x 1,41 (vastgestelde factor n (financiele draagkracht) voor NL op grond van het BBP in verhouding tot de financiele draagkracht van andere lidstaten).

Boete

Minimum: € 4.253.000 (forfaitaire minimumsom voor NL)
Dit bedrag is vastgesteld per land. Het is hoe dan ook van toepassing, ook al zou de duur of de ernst van de inbreuk tot een lager boetebedrag leiden. 

Maximum: er bestaat geen maximum.

Rekenvoorbeeld boete:
Uitgaande van bijvoorbeeld een geval van maximale ernst met een inbreukduur van twee jaar bedraagt een boete: € 22.232.880 
Dit bedrag is voor Nederland alsvolgt berekend: Basisbedrag € 1.080 x 20 (maximale ernst van de inbreuk) x 1,41 (vastgestelde factor n voor NL) x 730 (aantal dagen dat de inbreuk duurde).

Wanneer het gaat om de niet-uitvoering van een eerder arrest van het EU-Hof (artikel 260, lid 2, VWEU), dan wordt het aantal dagen van de inbreuk geteld tussen de datum van het eerste arrest en de datum waarop de inbreuk is beëindigd of de datum van de uitspraak van het arrest op grond van artikel 260, lid 2, VWEU.

Wanneer het gaat om te late kennisgeving van implementatie van een richtlijn (artikel 260, lid 3, VWEU), wordt het aantal dagen van de inbreuk geteld tussen de dag volgende op die waarop de in de richtlijn vastgestelde termijn voor omzetting is verstreken en het eerste arrest op grond van artikel 258 en artikel 260, lid 3, VWEU.

Naar boven

 

Veroordelingen dwangsommen en boetes

Naar boven

 

Afwijzingen dwangsommen en boetes

Een enkele keer heeft het EU-Hof het verzoek van de Commissie om een boete of dwangsom afgewezen. Voorbeelden zijn:

Naar boven

 

Beroep tegen invordering dwangsommen en boetes

Tegen besluiten van de Commissie tot invordering van een boete of dwangsom staat beroep open bij het EU-Gerecht en hoger beroep bij het EU-Hof. Bij de invordering moet de Commissie zich strikt houden aan het eerdere veroordelende arrest van het EU-Hof en geen nieuwe eigen beoordelingen toevoegen. Een voorbeeld betreft:

Gerelateerde documenten