EU-Gerecht: Commissie had onderzoek naar vermeende onrechtmatige staatssteun door Nederland aan pulsvisserij moeten doen
Nieuwsbericht | 19-12-2024
Het gaat om het arrest van het EU-Gerecht van 13 november 2024 in de zaak T-141/23 Laurent Merlin/ Europese Commissie. Achtergrond In maart 2021 hebben 36 vissers en de vereniging LIFE verschillende klachten ingediend bij de Europese Commissie over vermeende onrechtmatige staatssteun die Nederland zou hebben verleend aan de Nederlandse pulsvisserij. Op 14 februari 2023 heeft de Commissie de klacht afgewezen in een brief met een voorlopige beoordeling. Hierin gaf de Commissie aan dat de financiering geen staatssteun betrof, maar financiële bijdragen die in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid mede werden gefinancierd via Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad inzake het Europees Visserijfonds en Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (hierna: de visserijverordeningen). Volgens de Commissie waren de staatssteunregels en de procedureverordening niet van toepassing op dergelijke bijdragen en was de Commissie niet bevoegd om een besluit uit hoofde van artikel 4 van de procedureverordening vast te stellen. De Commissie heeft ook bevestigd dat zij geen inbreuken door Nederland op het EU-recht en met name op de visserijverordeningen heeft vastgesteld. In april 2023 hebben de klagers op grond van artikel 265 EU-Werkingsverdrag een beroep wegens nalaten ingesteld bij het Gerecht. Zij verzoeken het Gerecht te concluderen dat de Commissie ten onrechte heeft nagelaten een besluit vast te stellen over het vermeende bestaan van staatssteun op grond van de verordening (EU) 2015/1589 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 EU-Werkingsverdrag (hierna: de procedureverordening) en de Commissie te gelasten alsnog een besluit vast te stellen op grond van artikel 4 van de procedureverordening.
EU-Gerecht Het Gerecht heeft het deel van het beroep dat betrekking had op de financiële bijdragen die Nederland aan de Nederlandse pulsvisserij had toegekend en die in het kader van de visserijverordeningen waren medegefinancierd, niet-ontvankelijk verklaard. Het Gerecht concludeert dat de Europese Commissie een duidelijk en definitief standpunt heeft ingenomen over de door Nederland toegekende gecofinancierde bijdragen.
Volgens het Gerecht heeft de Commissie geen duidelijk en definitief standpunt ingenomen over de nationale steunmaatregelen waarop de klachten betrekking hadden. De Commissie had de specifieke maatregelen moeten nemen waarin de procedureverordening voorziet (op grond van de artikelen 12 tot en met 15 en artikel 24, lid 2 van de procedureverordening (2015/1589)), of had een besluit moeten nemen op grond van artikel 4 van de procedureverordening. De klachten waren namelijk naar behoren ingediend, waarbij de Commissie in kennis werd gesteld van het bestaan van beweerdelijk onrechtmatige steun of van het vermeende misbruik van dergelijke steun. Naar aanleiding van deze klacht was de Commissie gehouden een eerste onderzoek te verrichten naar mogelijke onrechtmatige staatssteun, dan wel een van de andere stappen te nemen overeenkomstig de bepalingen van de procedureovereenkomst en/of op grond daarvan een besluit van te stellen. Aangezien de Commissie geen stappen heeft ondernomen en evenmin een besluit op grond van verordening 2015/1589 heeft vastgesteld, terwijl zij daar wel toe gehouden was, was er na het verstrijken van de termijn van twee maanden na de uitnodiging tot handelen sprake van een nalaten. Hieruit volgt dat verzoekers’ punten van bezwaar, die ertoe strekken aan te tonen dat de Commissie de op haar rustende verplichting om op grond van verordening 2015/1589 te handelen niet is nagekomen, gegrond zijn wat de bestreden nationale steunmaatregelen betreft.
Meer informatie: ECER-dossier: Staatssteun