EU-Gerecht verwerpt het door Syrische vluchtelingen ingestelde beroep tot schadevergoeding tegen het Grens- en kustwachtagentschap van de EU (Frontex)
Nieuwsbericht | 07-09-2023
Achtergrond
In 2016 zijn verscheidene Syrische vluchtelingen aangekomen op het Griekse eiland Milos. Nadat zij naar het eiland Leros (Griekenland) waren overgebracht, hebben zij aangegeven dat zij een verzoek om internationale bescherming wensten in te dienen. Na een gezamenlijke terugkeeroperatie van het Grens- en kustwachtagentschap van de EU (Frontex) en Griekenland werden zij echter overgedragen aan Turkije. Van daaruit reisden ze naar Irak, waar ze sindsdien wonen.
Aangezien hun klachten bij de grondrechtenfunctionaris van Frontex over hun uitzetting naar Turkije zonder resultaat waren gebleven, hebben deze vluchtelingen bij het EU-Gerecht een beroep tot schadevergoeding (artikel 268 EU-Werkingsverdrag) ingediend. Zij vorderen een bedrag van meer dan 96.000 euro ter vergoeding van de materiële schade en een bedrag van 40.000 euro ter vergoeding van de immateriële schade als gevolg van het vermeende onrechtmatige optreden van Frontex vóór, tijdens en na de terugkeeroperatie.
De vluchtelingen betogen dat indien Frontex zich had gehouden aan haar verplichtingen op het gebied van grondrechtenbescherming in het kader van de terugkeeroperatie, zij niet onrechtmatig naar Turkije zouden zijn teruggezonden en de internationale bescherming zouden hebben verkregen waar zij recht op hadden gelet op hun nationaliteit en de situatie in Syrië ten tijde van de feiten. Volgens hen heeft Frontex met name inbreuk gemaakt op het beginsel van non-refoulement, het recht op asiel, het verbod op collectieve uitzetting, de rechten van het kind, het verbod op vernederende behandeling, het recht op behoorlijk bestuur en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte.
EU-Gerecht
Het EU-Gerecht verwerpt het beroep tot schadevergoeding. Volgens het EU-Gerecht is er geen causaal verband tussen het (verweten) handelen van Frontex en de beweerdelijk geleden schade. Frontex heeft op het gebied van terugkeeroperaties alleen tot taak om technische en operationele bijstand te verlenen aan de EU-lidstaten. Het zijn de EU-lidstaten die bij uitsluiting bevoegd zijn om de gegrondheid van terugkeerbesluiten te beoordelen en verzoeken om internationale bescherming te onderzoeken. De betrokken vluchtelingen menen dus ten onrechte dat zij zonder het handelen van Frontex niet onrechtmatig naar Turkije zouden zijn teruggezonden en de aangevoerde materiële en immateriële schade niet zouden hebben geleden omdat zij, gelet op de situatie in Syrië, internationale bescherming zouden hebben verkregen.
Daarnaast kan de gestelde materiële en immateriële schade als gevolg van, ten eerste, de kosten van huur en meubilair in Turkije, de betalingen aan mensensmokkelaars om naar Irak te reizen en de kosten van het dagelijks leven in dat land en, ten tweede, het gevoel van angst en lijden in verband met de uiterst moeilijke en gevaarlijke reis naar Irak, niet worden geacht rechtstreeks voort te vloeien uit het aan Frontex verweten handelen.
Het EU-Gerecht oordeelt dat de betrokken vluchtelingen niet het bewijs hebben geleverd van een voldoende rechtstreeks causaal verband tussen de gestelde schade en het aan Frontex verweten handelen.
Meer informatie: