EU-Hof: aanbestedingsrichtlijn voorziet niet in algemene uitsluitingsmogelijkheid voor overheidsopdrachten voor vervaardiging en softwarebeheer van overheidsdocumenten
Nieuwsbericht | 25-09-2023
Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 7 september 2023 in de zaak C-601/21 (Commissie - Polen).
Achtergrond Bij aanmaningsbrief van 25 januari 2019 heeft de Europese Commissie de Republiek Polen in kennis gesteld van twijfels over met name de verenigbaarheid met EU-aanbestedingsrichtlijn 2014/24 van de Poolse wet inzake het plaatsen van overheidsopdrachten, waarbij deze richtlijn in de Poolse rechtsorde is omgezet.
In het bijzonder was de Commissie van mening dat Polen de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet was nagekomen, aangezien de in artikel 4, punt 5c), van die wet genoemde diensten (hierna: „betrokken diensten”) voor de vervaardiging van documenten, accijnszegels, legaliseringszegels, controlestickers, stembiljetten, hologrammen op stemrechtcertificaten, microprocessorsystemen met software voor het beheer van overheidsdocumenten, computersystemen en databanken die nodig zijn voor het gebruik van overheidsdocumenten met een chip, overeenkomstig het doel waarvoor ze zijn bestemd, bij deze wet van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten waren uitgesloten. Dit terwijl deze richtlijn niet in een dergelijke uitsluiting voorzag.
Republiek Polen betwist deze grief van de Commissie en stelt op 5 november 2019 de Commissie in kennis van de vaststelling van een nieuwe wet die de Poolse wet inzake het plaatsen van overheidsopdrachten met ingang van 1 januari 2021 zou vervangen.
De Commissie was van mening dat deze nieuwe wet de aan de Republiek Polen verweten niet-nakoming van richtlijn 2014/24 nog niet zou verhelpen en stuurt Polen bij brief van 28 november 2019 een met redenen omkleed advies met het verzoek de nodige maatregelen te nemen om binnen een termijn van twee maanden na ontvangst aan dit advies te voldoen. Polen antwoordt op 28 januari 2020 dat zij met name de grief van de Commissie betwist dat in de Poolse rechtsorde bepalingen zijn ingevoerd waarbij de betrokken diensten zijn uitgesloten van de werkingssfeer van de richtlijn, terwijl deze richtlijn daarin niet voorziet.
De Commissie is niet tevreden met de antwoorden van de Republiek Polen, en stelt op 9 juni 2021 beroep in bij het EU-Hof.
EU-Hof De Commissie betoogt dat de Republiek Polen bij de omzetting van richtlijn 2014/24 in de Poolse rechtsorde de betrokken diensten in strijd met deze richtlijn heeft uitgesloten van de in die richtlijn neergelegde procedures voor het plaatsen van opdrachten. De Commissie merkt op dat dergelijke uitsluitingen niet zijn voorzien in de artikelen 7 tot en met 12 van de richtlijn en evenmin kunnen worden gerechtvaardigd op grond van artikel 15 ervan. De Commissie herinnert eraan dat een lidstaat die zich op de uitzonderingen van dit artikel 15 wil beroepen volgens de rechtspraak van het EU-Hof dient te bewijzen dat er daadwerkelijk sprake is van buitengewone omstandigheden die deze uitzonderingen rechtvaardigen.
Onder verwijzing naar het arrest Commissie/Oostenrijk (Staatsdrukkerij) (C‑187/16), merkt de Commissie op dat het tot de bevoegdheid van de lidstaten behoort hun essentiële veiligheidsbelangen te definiëren en om de veiligheidsmaatregelen vast te stellen die noodzakelijk zijn om de openbare veiligheid te beschermen in verband met het drukken van identiteitsdocumenten en andere officiële documenten. Maatregelen die de lidstaten treffen in het kader van de legitieme vereisten van nationaal belang, zijn niet volledig aan de toepassing van het Unierecht onttrokken louter omdat zij met name de openbare veiligheid of de nationale defensie dienen. Het is volgens de Commissie aan de Republiek Polen om aan te tonen dat de door haar aangevoerde belangen in het kader van een aanbesteding niet afdoende konden worden beschermd. Bovendien vormen economische of industriële belangen in beginsel geen essentiële veiligheidsbelangen.
De Commissie is van mening dat de rechtvaardigingsgronden om af te wijken van de in richtlijn 2014/24 bedoelde procedures voor het plaatsen van opdrachten die de Republiek Polen met betrekking tot de betrokken diensten heeft aangevoerd, ontoereikend zijn.
De Republiek Polen betwist de gestelde niet-nakoming met betrekking tot de betrokken diensten met een beroep op het vereiste van bescherming van haar essentiële veiligheidsbelangen. Volgens Polen is het onmogelijk om voor deze diensten de aanbestedingsprocedures van richtlijn 2014/24 te houden zonder deze belangen te schaden. De in het onderhavige beroep bedoelde uitsluitingen zijn wat Polen betreft evenredige, passende en noodzakelijke maatregelen ter verwezenlijking van de doelstelling om de bescherming van die belangen te waarborgen op een niveau dat de Republiek Polen passend acht.
Wat betreft de noodzaak om voor de meeste betrokken diensten de bescherming van de veiligheid van de betrokken documenten en meer bepaald van de daarin vervatte informatie te waarborgen, wijst het EU-Hof erop dat zij reeds eerder oordeelde dat de noodzaak om een verplichting tot vertrouwelijke behandeling op te leggen er als zodanig niet aan in de weg staat dat voor de gunning van een opdracht een aanbestedingsprocedure wordt gevolgd (zie arrest C‑187/16). Bovendien kan de vertrouwelijkheid van de gegevens worden gewaarborgd door een geheimhoudingsplicht, zonder dat van de procedures voor de gunning van overheidsopdrachten hoeft te worden afgeweken. Het staat de aanbestedende dienst geheel vrij om bijzonder hoge eisen te stellen aan de bekwaamheid en de betrouwbaarheid van de inschrijvers, om zowel de aanbestedingsvoorwaarden als de dienstenovereenkomsten navenant op te stellen, en om van de eventuele kandidaten de nodige bewijzen te verlangen.
Het EU-Hof bepaalt dat door in de Poolse wet inzake het plaatsen van overheidsopdrachten uitzonderingen op de werkingssfeer van richtlijn 2014/24/EU op te nemen die niet in die richtlijn voorkomen met betrekking tot opdrachten voor de vervaardiging van: - ten eerste, de overheidsdocumenten bedoeld in artikel 4, punt 5c), van die Poolse wet, zoals nadien gewijzigd, met uitzondering van persoonsbewijzen van militairen en hun identiteitskaarten, dienstkaarten van politieagenten, grenswachten, staatsveiligheidsfunctionarissen, functionarissen van de binnenlandse veiligheidsdienst, inlichtingendienst en van de militaire contraspionagedienst en beroepsmilitairen die in een functie bij die dienst zijn aangesteld, functionarissen van de militaire inlichtingendienst en beroepsmilitairen die in een functie bij die dienst zijn aangesteld, en leden van de marechaussee; en - ten tweede, accijns- en legaliseringszegels, controlestickers, stembiljetten, hologrammen op stemrechtcertificaten, microprocessor systemen met software voor het beheer van overheidsdocumenten, computersystemen en databanken die nodig zijn voor het gebruik van overheidsdocumenten, eveneens bedoeld in dat artikel 4, punt 5c), de Republiek Polen de krachtens artikel 1, leden 1 en 3, en artikel 15, leden 2 en 3, van richtlijn 2014/24, gelezen in samenhang met artikel 346, lid 1, onder a), EU-Werkingsverdrag, op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen. Het beroep van de Commissie wordt voor het overige verworpen door het EU-Hof.
Meer informatie: ECER-dossier: Aanbestedingen