EU-Hof: AVG van toepassing op verwerking van persoonsgegevens in de context van de organisatie van verkiezingen in een lidstaat
Nieuwsbericht | 27-10-2022
Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 20 oktober 2022 in de zaak C-306/21, Koalitsia "Demokratichna Bulgaria - Obedinenie".
Achtergrond
Het gaat in deze zaak om een geschil tussen de Bulgaarse commissie voor de bescherming van persoonsgegevens (hierna: CBP) en de centrale Bulgaarse kiescommissie (hierna: CKC) enerzijds en een coalitie van Bulgaarse politieke partijen (hierna: de coalitie), anderzijds over de door de CBP en de CKC uitgevaardigde richtsnoeren voor de verwerking en de bescherming van persoonsgegevens in het kader van het verkiezingsproces (hierna: de richtsnoeren). De richtsnoeren zijn van toepassing op alle nationale, lokale en Europese verkiezingen die op het grondgebied van de Republiek Bulgarije worden gehouden.
Wat de wijze betreft waarop persoonsgegevens tijdens het verkiezingsproces door middel van video-opnamen mogen worden verwerkt, wordt in de richtsnoeren bepaald dat de media alleen bij de opening en de sluiting van de verkiezingsdag, de bekendmaking van de uitslag van de stemming en de uitreiking van de volgnummers van de stembiljetten, persoonsgegevens door middel van video-opnamen mogen verwerken. Verder is in die richtsnoeren bepaald dat alle andere deelnemers aan het verkiezingsproces geen persoonsgegevens mogen verwerken door middel van video-opnamen, omdat dit niet verenigbaar is met hun rol in het verkiezingsproces.
De coalitie heeft de wettigheid van de richtsnoeren aangevochten bij de rechter. Die rechter oordeelde dat de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) niet van toepassing is op de organisatie van nationale parlements- of lokale verkiezingen in een lidstaat. Bijgevolg hebben de richtsnoeren volgens die rechter, voor zover zij uitvoeringsmaatregelen van de AVG zijn, geen rechtsgrondslag.
CBP en CKC hebben hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter. De verwijzende rechter vraagt zich met name af of de AVG van toepassing is in de context van de organisatie van verkiezingen in een lidstaat en, zo ja, welke gevolgen de bepalingen van de AVG hebben voor de mogelijkheid van de voor de bescherming van persoonsgegevens bevoegde autoriteiten om de verwerking van dergelijke gegevens in het kader van het verkiezingsproces te beperken of, in voorkomend geval, te verbieden.
EU-Hof
Werkingssfeer van de AVG
Het EU-Hof brengt in herinnering dat de uitzonderingen op de (materiële) werkingssfeer van de AVG uitputtend zijn opgesomd in artikel 2, leden 2 en 3, ervan. In die context oordeelt het EU-Hof dat de uitzondering van artikel 2, lid 2, onder a van de AVG enkel tot doel heeft de verwerking van persoonsgegevens door overheidsinstanties in het kader van activiteiten die ertoe strekken de nationale veiligheid te beschermen of in het kader van activiteiten die in dezelfde categorie kunnen worden ondergebracht, van de werkingssfeer van de AVG uit te sluiten. Het feit dat een activiteit kenmerkend is voor de staat of voor een overheidsinstantie, volstaat op zichzelf niet opdat die uitzondering automatisch op die activiteit van toepassing is.
De in artikel 2, lid 2, onder a van de AVG bedoelde activiteiten die ertoe strekken de nationale veiligheid te beschermen, bestrijken volgens het EU-Hof met name de activiteiten die tot doel hebben de essentiële functies van de staat en de fundamentele belangen van de samenleving te beschermen. Met activiteiten die verband houden met de organisatie van verkiezingen in een lidstaat wordt een dergelijk doelstelling volgens het EU-Hof niet nagestreefd. Deze activiteiten kunnen daarom niet worden ondergebracht in de categorie van de in artikel 2, lid 2, onder a van de AVG bedoelde activiteiten die tot doel hebben de nationale veiligheid te beschermen.
De verwerking van persoonsgegevens in de context van de organisatie van verkiezingen in een lidstaat is daarom niet van de werkingssfeer van de AVG uitgesloten.
Verwerking van persoonsgegevens in het kader van het verkiezingsproces
Het EU-Hof brengt in herinnering dat uit artikel 58, lid 2, onder f van de AVG volgt dat de toezichthoudende autoriteiten onder meer de bevoegdheid hebben om een tijdelijke of definitieve beperking van de verwerking van persoonsgegevens op te leggen, met inbegrip van een verbod, en dat die bevoegdheid moet worden uitgeoefend met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel.
Op grond van de beschrijving van het Bulgaarse recht en de richtsnoeren, kan, behoudens de door de verwijzende rechter te verrichten verificaties, volgens het EU-Hof niet worden vastgesteld dat de bevoegde Bulgaarse autoriteiten (CBP en CKC) de bevoegdheden hebben overschreden waarover zij krachtens artikel 58, lid 2, onder f van de AVG beschikken, en met name dat de richtsnoeren het evenredigheidsbeginsel niet eerbiedigen.
Het EU-Hof oordeelt – met betrekking tot de media - dat de richtsnoeren de verwerking van persoonsgegevens door middel van video-opnamen slechts beperken gedurende een specifieke fase van het verkiezingsproces, namelijk gedurende de procedure voor het openen van de stembussen en het vaststellen van de verkiezingsuitslag. Deze richtsnoeren lijken volgens het EU-Hof niet de mogelijkheid te beperken van actoren - die tijdens het tellen van de stemmen in de stembureaus aanwezig zijn - om de opening van de stembussen en de vaststelling van de verkiezingsresultaten waar te nemen.
Meer informatie: