EU-Hof: de enkele schending van de AVG geeft geen recht op schadevergoeding
Nieuwsbericht | 04-05-2023
Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 4 mei 2023 in de zaak C-300/21, Österreichische Post.
Achtergrond
Vanaf 2017 heeft Österreichische Post informatie verzameld over de politieke gezindheid van de Oostenrijkse bevolking. Met behulp van een algoritme werden ‘adressen van doelgroepen’ gedefinieerd op basis van sociale en demografische criteria. Uit die gegevensverzameling kon Österreichische Post afleiden dat een bepaalde burger een grote affiniteit had met een bepaalde Oostenrijkse politieke partij. De verwerkte gegevens werden echter niet doorgegeven aan derden.
De betrokken burger, die niet had ingestemd met de verwerking van zijn persoonsgegevens, stelt dat het feit dat hem een affiniteit met de partij in kwestie werd toegeschreven, hem ernstige ergernis, verlies van vertrouwen en een gevoel van vernedering heeft bezorgd. Ter vergoeding van de immateriële schade die hij meent te hebben geleden, vordert hij bij de Oostenrijkse gerechten een bedrag van 1.000 euro.
De hoogste federale rechter in civiele en strafzaken van Oostenrijk (hierna: de verwijzende rechter) heeft twijfels geuit over de vraag hoever het recht op schadevergoeding krachtens de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) reikt in geval van materiële of immateriële schade als gevolg van een schending van de AVG. De verwijzende rechter vraagt het EU-Hof onder meer of het enkele feit dat inbreuk is gemaakt op de AVG volstaat voor toekenning van dat recht, en of vergoeding slechts mogelijk is wanneer de geleden immateriële schade een bepaalde drempel van ernst te boven gaat.
EU-Hof
Het EU-Hof oordeelt in de eerste plaats dat het recht op schadevergoeding krachtens artikel 82 van de AVG slechts bestaat indien cumulatief is voldaan aan de volgende drie voorwaarden: een verwerking van persoonsgegevens in strijd met de bepalingen van de AVG, door de betrokkene geleden schade en een oorzakelijk verband tussen die onrechtmatige verwerking en die schade. Bijgevolg levert de enkele schending van een bepaling van de AVG geen recht op schadevergoeding op.
In de tweede plaats merkt het EU-Hof op dat het recht op schadevergoeding niet alleen geldt voor immateriële schade die een bepaalde drempel van ernst bereikt. In de AVG wordt dat vereiste volgens het EU-Hof niet vermeld. Indien de vergoeding van immateriële schade ervan afhankelijk wordt gesteld dat een bepaalde drempel van ernst wordt bereikt, zou de samenhang van de bij de AVG ingevoerde regeling kunnen worden aangetast. Die drempel – op basis waarvan er al dan niet vergoeding kan worden verkregen – zou namelijk hoger of lager kunnen worden gelegd naargelang van de beoordeling van de rechter bij wie het beroep is ingediend.
Wat in de derde en laatste plaats de regels over de vaststelling van de schadevergoeding betreft, merkt het EU-Hof op dat de AVG daarover geen bepalingen bevat. Het is dus een zaak van de rechtsorde van elke lidstaat om de nadere regels vast te stellen voor de vorderingen die worden ingediend ter bescherming van de rechten die particulieren in dit verband aan artikel 82 van de AVG ontlenen, en met name de criteria ter bepaling van de omvang van de in dat verband verschuldigde vergoeding, op voorwaarde dat daarbij de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid in acht worden genomen. In dit verband benadrukt het EU-Hof de compenserende functie van het in de AVG opgenomen recht op schadevergoeding en brengt het in herinnering dat dit instrument beoogt een volledige en daadwerkelijke vergoeding van de geleden schade te waarborgen.
Meer informatie: