EU-Hof: de Oostenrijkse arbitragecommissie voor dopingbestrijding is niet bevoegd om vragen voor te leggen aan het EU-Hof

Contentverzamelaar

EU-Hof: de Oostenrijkse arbitragecommissie voor dopingbestrijding is niet bevoegd om vragen voor te leggen aan het EU-Hof

Om te beoordelen of er sprake is van een „rechterlijke instantie” in de zin van het Unierecht om vragen aan het EU-Hof te kunnen stellen, neemt het EU-Hof een aantal criteria in aanmerking, waaronder het vereiste van onafhankelijkheid, waaraan het orgaan in deze zaak (de Oostenrijkse onafhankelijke arbitragecommissie (USK)) niet voldoet. Het verzoek van de USK om een prejudiciële beslissing wordt niet ontvankelijk verklaard door het EU-Hof. De vraag of een bekendmaking van schorsingsgegevens betreffende een atlete verenigbaar is met de AVG ligt (nog) voor bij de Oostenrijkse rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 7 mei 2024 in zaak C-115/22 (NADA e.a.).

Achtergrond
In Oostenrijk werd een beroepsatlete schuldig bevonden aan overtreding van de antidopingsregels en om die reden werden haar sancties opgelegd. Alle resultaten die zij na 10 mei 2015 tijdens wedstrijden behaalde, zijn dan ook ongeldig verklaard. Bovendien zijn alle sinds die datum behaalde titels, medailles, prijzen, bonussen alsook haar rechten op deelname aan wedstrijden ingetrokken en is zij voor alle soorten sportwedstrijden geschorst voor een periode van vier jaar met ingang van 31 mei 2021. De atlete wenst voor de Oostenrijkse onafhankelijke arbitragecommissie (USK) een uitspraak te verkrijgen dat haar naam, de begane overtredingen en de opgelegde sancties niet worden bekendgemaakt. De USK heeft het EU-Hof gevraagd of een dergelijke bekendmaking, waarin het Oostenrijkse recht voorziet, verenigbaar is met de Algemene Verordening Gegevensbescherming nr. 2016/679 (AVG).

EU-Hof
Het EU-Hof verklaart het verzoek van de USK om een prejudiciële beslissing niet-ontvankelijk. Het EU-Hof herinnert eraan dat het verwijzende orgaan, in casu de USK, moet kunnen worden aangemerkt als „rechterlijke instantie” in de zin van het Unierecht om vragen aan het Hof te kunnen stellen.
De USK voldoet echter niet aan het vereiste van onafhankelijkheid. De leden van de USK kunnen namelijk door de federale minister van Kunst, Cultuur, Openbare dienst en Sport voortijdig worden ontslagen „om ernstige redenen”, zonder dat dit begrip in de nationale wetgeving is gedefinieerd. Bovendien ligt deze beslissing exclusief bij die minister, te weten een lid van de uitvoerende macht, zonder dat er vooraf precieze criteria of garanties zijn vastgesteld.
Er is dus volgens het EU-Hof geen garantie dat de leden van de USK beschermd zijn tegen druk van buitenaf, waardoor er twijfel kan rijzen over hun onafhankelijkheid. Deze omstandigheid ontslaat de USK echter niet van haar verplichting om de toepassing van het Unierecht in de praktijk te waarborgen.

Voorts merkt het EU-Hof nog op dat de atlete zich ter bescherming van haar persoonsgegevens ook tot de Oostenrijkse federale bestuursrechter heeft gewend. Laatstgenoemde heeft het bij hem aanhangige geding geschorst in afwachting van een antwoord van het EU-Hof in de onderhavige zaak.

Meer informatie:
Persbericht Curia
ECER-dossier: Privacy- AVG