EU-Hof: een arrest van het EU-Hof kan een ‘nieuw element’ vormen dat een nieuwe inhoudelijke behandeling van het asielverzoek rechtvaardigt

Contentverzamelaar

EU-Hof: een arrest van het EU-Hof kan een ‘nieuw element’ vormen dat een nieuwe inhoudelijke behandeling van het asielverzoek rechtvaardigt

Een arrest van het EU-Hof dat de kans aanzienlijk vergroot dat een asielzoeker in aanmerking komt voor de vluchtelingenstatus of voor subsidiaire bescherming vormt een rechtvaardiging om diens volgend verzoek inhoudelijk te behandelen en niet niet-ontvankelijk te verklaren. De EU-lidstaten kunnen hun rechterlijke instanties de bevoegdheid geven om zelf over een volgend verzoek te beslissen wanneer zij een beslissing waarbij dat verzoek onontvankelijk is verklaard nietig verklaren, en dit verzoek, indien van toepassing, toe te wijzen. Dat is het antwoord van het EU-Hof op vragen van een Duitse rechter.

Achtergrond

A. A. heeft de Syrische nationaliteit. In 2017 heeft hij in Duitsland om internationale bescherming verzocht. Hij heeft subsidiaire bescherming gekregen, maar niet de vluchtelingenstatus. In 2021 heeft hij bij dezelfde autoriteit een ‘volgend verzoek’ ingediend. Hij heeft geen nieuwe feitelijke elementen aangevoerd, maar heeft betoogd dat het EU-Hof een arrest had gewezen nadat de beslissing over zijn eerste verzoek was gegeven (C-238/19), waaruit volgens hem blijkt dat de bevoegde autoriteit hem bij de behandeling van dat verzoek een bewijslast heeft opgelegd die verder gaat dan het EU-recht vereist. Hij stelt dat hem in het licht van dit arrest de vluchtelingenstatus moet worden verleend.

Het geschil is uiteindelijk terechtgekomen bij een Duitse bestuursrechter in eerste aanleg (hierna: de verwijzende rechter). De verwijzende rechter heeft prejudiciële vragen aan het EU-Hof gesteld. Het EU-Hof wordt onder meer verzocht te duidelijken onder welke omstandigheden één van zijn arresten, zoals dat waarop A. A. zich beroept, als een ‘nieuw element’ in de zin van artikel 33, lid 2, onder d, van de EU-Procedurerichtlijn moet worden beschouwd.

Op grond van die bepaling, gelezen in samenhang met artikel 40 van de EU-Procedurerichtlijn, hebben de nationale autoriteiten de mogelijkheid om ‘volgende verzoeken’ niet ontvankelijk te verklaren. Deze mogelijkheid is echter uitdrukkelijk onderworpen aan de voorwaarde dat er ‘geen nieuwe elementen [...] in verband met de behandeling van de vraag of [de verzoeker] voor erkenning als persoon die internationale bescherming geniet in aanmerking komt’ aan de orde zijn gekomen of door die verzoeker werden voorgelegd.

EU-Hof

Het EU-Hof oordeelt dat in beginsel elk arrest van het EU-Hof een nieuw element kan vormen dat een nieuw volledig onderzoek rechtvaardigt indien aan de voorwaarden voor toekenning van de vluchtelingenstatus is voldaan. Dit geldt ook voor een arrest dat zich beperkt tot de uitlegging van een bepaling van het EU-recht die reeds van kracht was op het tijdstip waarop op een vorig verzoek werd beslist. De datum waarop het arrest is gewezen, is niet van belang. Een arrest van het EU-Hof kan evenwel alleen een nieuw element vormen dat een nieuw volledig onderzoek rechtvaardigt indien wordt aangetoond dat het de kans aanzienlijk vergroot dat de asielzoeker voldoet aan de voorwaarden om voor de vluchtelingenstatus in aanmerking te komen.

Met betrekking tot het verdere verloop van de procedure ingeval een nationale rechter een beslissing nietig verklaart waarbij een volgend verzoek niet-ontvankelijk is verklaard, verduidelijkt het EU-Hof verder dat de EU-lidstaten, zonder daartoe verplicht te zijn, hun rechterlijke instanties de bevoegdheid kunnen geven om zelf over dat verzoek uitspraak te doen en, indien van toepassing, de vluchtelingenstatus toe te kennen.

Meer informatie: