EU-Hof: een valse verklaring in oorspronkelijk asielverzoek staat er niet aan in de weg dat een asielzoeker in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd
Nieuwsbericht | 12-07-2023
Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 29 juni 2023 in de zaak C-756/21, International Protection Appeals Tribunal e.a.
Achtergrond
Het gaat in deze zaak om een geschil tussen X, die de Pakistaanse nationaliteit heeft, en de Ierse autoriteiten, over de afwijzing door die autoriteiten van de verzoeken om asiel en subsidiaire bescherming van X. X is van mening dat de Ierse autoriteiten verschillende voorschriften uit de ‘oude’ Kwalificatierichtlijn (richtlijn 2004/83) en de ‘oude’ Procedurerichtlijn (richtlijn 2005/85) hebben geschonden (beide richtlijnen zijn nog steeds van toepassing op Ierland). Vanwege de vermeende schending van die voorschriften heeft X het afwijzende besluit aangevochten bij de bestuurlijke autoriteiten en vervolgens bij de gerechtelijke autoriteiten in Ierland. De procedure is uiteindelijk in tweede aanleg (hoger beroep) terechtgekomen bij de verwijzende Ierse rechter.
De verwijzende rechter heeft prejudiciële vragen aan het EU-Hof gesteld. Die vragen draaien om drie kwesties. In de eerste plaats vragen met betrekking tot de omvang van de verplichting tot samenwerking van de beslissingsautoriteit met de persoon die om asiel of subsidiaire bescherming verzoekt en de gevolgen van een eventuele niet-nakoming van die verplichting. In de tweede plaats vragen met betrekking tot de gevolgen van het niet nemen van beslissingen over verzoeken om asiel en subsidiaire bescherming binnen een redelijke termijn. En tenslotte vragen met betrekking tot de gevolgen voor de algemene geloofwaardigheid van een verzoeker van een leugenachtige verklaring in zijn oorspronkelijke (asiel)verzoek, die hij achteraf bij de eerste gelegenheid heeft toegelicht en vervolgens heeft getrokken.
EU-Hof
Verplichting tot samenwerking
De verplichting tot samenwerking van de beslissingsautoriteit met de asielzoeker houdt volgens het EU-Hof in dat die autoriteit verzoeken om asiel en/of subsidiaire bescherming niet naar behoren kan behandelen en bijgevolg een verzoek niet ongegrond kan verklaren zonder op het tijdstip waarop een beslissing inzake het verzoek wordt genomen rekening te houden met:
Met betrekking tot de relevante elementen die verband houden met de individuele status en de persoonlijke situatie van de verzoeker, oordeelt het EU-Hof dat het EU-recht niet uitsluit dat gebruik wordt gemaakt van deskundigenonderzoeken, opdat nauwkeuriger kan worden vastgesteld welke internationale bescherming de verzoeker werkelijk nodig heeft. De beslissingsautoriteit beschikt wel over een beoordelingsmarge met betrekking tot de noodzaak en de relevantie van een dergelijk deskundigenonderzoek.
De niet-nakoming van de verplichting tot samenwerking hoeft volgens het EU-Hof – in hoger beroep procedures – niet te leiden tot vernietiging van de beslissing waarbij het beroep tegen een besluit tot afwijzing van een verzoek om internationale bescherming is afgewezen.
Redelijke termijn
Het EU-Hof oordeelt dat de rechter in tweede aanleg (hoger beroep) moet nagaan of de beslissingen die in de administratieve fase en de gerechtelijke procedure in eerste aanleg zijn genomen, gelet op de omstandigheden van het geval, binnen een redelijke termijn zijn genomen. De ‘redelijkheid’ van de termijn moet worden beoordeeld met inachtneming van alle specifieke omstandigheden van de zaak. Wetswijzigingen die zich in de loop van de administratieve of gerechtelijke fase van de behandeling van een zaak in een lidstaat hebben voorgedaan, behoren volgens het EU-Hof niet tot die specifieke omstandigheden.
De niet-naleving van het vereiste dat op het gebied van internationale bescherming zaken binnen een redelijke termijn worden behandeld, heeft volgens het EU-Hof niet tot gevolg dat een beslissing houdende verwerping van een beroep tot nietigverklaring van een besluit waarbij een verzoek om internationale bescherming is afgewezen, wordt vernietigd. Wanneer er daarentegen aanwijzingen zijn dat de te lange duur van een administratieve of gerechtelijke procedure de uitkomst van het geding heeft kunnen beïnvloeden, kan de niet-inachtneming van een redelijke termijn leiden tot nietigverklaring van het bestreden administratieve besluit of vernietiging van de rechterlijke beslissing.
Geloofwaardigheid van de asielzoeker
Het EU-Hof oordeelt dat bij de beoordeling van de vraag of de asielzoeker in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd rekening moet worden gehouden met alle relevante gegevens van de zaak. Een valse verklaring in het oorspronkelijke verzoek om internationale bescherming vormt een relevant element waarmee rekening moet worden gehouden, maar staat er niet aan in de weg dat komt vast te staan dat de verzoeker in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd. Even relevant zijn namelijk het feit dat de asielzoeker deze valse verklaring bij de eerste gelegenheid heeft toegelicht en ingetrokken, de beweringen die in de plaats zijn gekomen van deze valse verklaring en het latere gedrag van de asielzoeker.
Meer informatie: