EU-Hof: een zwangere werkneemster moet over een redelijke termijn beschikken voor instellen beroep tegen haar ontslag

Contentverzamelaar

EU-Hof: een zwangere werkneemster moet over een redelijke termijn beschikken voor instellen beroep tegen haar ontslag

Een termijn van twee weken voor het indienen van een verzoek tot tussenkomst lijkt onvoldoende. Dat is de uitspraak van het EU-Hof naar aanleiding van prejudiciële vragen van de Duitse rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof in zaak C-284/23 (Haus Jacobus) van 27 juni 2024.

Achtergrond
Een werkneemster in een verzorgingstehuis vecht haar ontslag aan bij een Duitse arbeidsrechtbank. Ze beroept zich op het ontslagverbod voor zwangere vrouwen. De arbeidsrechtbank is van mening dat het beroep normaal gesproken moet worden verworpen omdat het te laat is ingesteld.

Toen de werkneemster zich bewust werd van haar zwangerschap en het beroep instelde was de gewone termijn van drie weken na de schriftelijke kennisgeving van het ontslag, die is vastgelegd in de Duitse wet, al verstreken. Ook heeft de werkneemster niet binnen de in die wet vastgestelde extra termijn van twee weken (nadat de belemmering voor het instellen van een vordering was opgeheven) een verzoek om verlof voor het instellen van een vordering buiten de termijn ingediend.

De Duitse verwijzende rechter vraagt zich echter af of de betrokken Duitse regeling verenigbaar is met de richtlijn inzake zwangere werkneemsters (richtlijn 92/85/EEG inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie). De verwijzende rechter stelt het EU-Hof hierover een prejudiciële vraag.

EU-Hof
Het EU-Hof herinnert eraan dat volgens de Duitse wettelijke regeling een zwangere werkneemster die op het ogenblik van haar ontslag op de hoogte is van haar zwangerschap, over een termijn van drie weken beschikt om een rechtsvordering in te stellen. Na het verstrijken van deze termijn wordt het ontslag geacht geldig te zijn, tenzij een verzoek om verlof is ingediend om een vordering buiten de termijn in te stellen.

Een werkneemster die vóór het verstrijken van deze termijn niet op de hoogte is van haar zwangerschap om een reden die haar niet kan worden toegerekend, beschikt daarentegen slechts over twee weken om een verzoek tot het instellen van een dergelijk beroep in te dienen.

Volgens het EU-Hof lijkt een dergelijke korte termijn, met name in vergelijking met de gewone termijn van drie weken, onverenigbaar met de richtlijn (zie ook zaak C-63/08, Pontin). Gelet op de situatie van een vrouw aan het begin van haar zwangerschap lijkt het voor een zwangere werkneemster immers zeer moeilijk om doeltreffend advies in te winnen en, in voorkomend geval, een verzoek om verlof tot het instellen van een vordering buiten de gestelde termijn voor te bereiden en in te dienen en om de vordering zelf in te stellen.

Het is volgens het EU-Hof echter aan de arbeidsrechtbank om na te gaan of dit inderdaad het geval is.

Meer informatie:
Persbericht Curia
ECER-dossier: Arbeidsrecht