EU-Hof: EU-ambtenaar die bijkomende beroepsactiviteit in lidstaat verricht hoeft in die lidstaat geen sociale bijdragen te betalen
Nieuwsbericht | 19-04-2024
Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 18 april 2024 in de zaak C-195/23, Partena.
Achtergrond
GI is sinds 1 september 2007 EU-ambtenaar en met ingang van augustus 2010 in dienst bij de Europese Commissie. Vanwege deze functie is hij aangesloten bij het socialeverzekeringsstelsel van de EU. Sinds oktober 2015 oefent GU een bijkomende bezoldigde onderwijsactiviteit in België uit, met een maximum van 20 lesuren per jaar. De Commissie heeft hem overeenkomstig het EU-Ambtenarenstatuut toestemming gegeven om die bijkomende activiteit uit te oefenen.
Het Belgische Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen, dat moet nagaan of zelfstandigen zijn aangesloten bij een sociaal verzekeringsfonds, deelde GI bij brief van 4 juli 2018 mee dat hij zich bij een sociaal verzekeringsfonds moest aansluiten, aangezien hij sinds 1 oktober 2015 als docent een zelfstandige beroepsactiviteit uitoefende. GI heeft zich aangesloten bij Partena en de gevorderde sociale bijdragen betaald.
GI heeft vervolgens bij een Belgische rechter (hierna: de verwijzende rechter) beroep ingesteld tegen Partena om niet aan het Belgische socialezekerheidsstelsel voor zelfstandigen onderworpen te hoeven zijn en de voldane sociale bijdragen terugbetaald te krijgen. Volgens hem is die onderwerping in strijd met het voor de ambtenaren van de instellingen van de EU geldende beginsel dat iemand maar bij één socialezekerheidsstelsel kan zijn aangesloten. De verwijzende rechter heeft een prejudiciële vraag aan het EU-Hof gesteld en vraagt in essentie of een onderwerping aan het nationale socialezekerheidsstelsel in de onderhavige situatie verenigbaar is met het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie (hierna; het Protocol), de EU-coördinatieverordening sociale zekerheid en het EU-rechtelijke beginsel van loyale samenwerking (artikel 4, lid 3, EU-Verdrag).
EU-Hof
Het EU-Hof brengt in herinnering dat het beginsel dat men slechts bij één socialezekerheidsstelsel kan zijn aangesloten, zoals vastgelegd in artikel 11 van de EU-coördinatieverordening sociale zekerheid, niet van toepassing is op EU-ambtenaren. Dergelijke ambtenaren vallen namelijk niet onder een nationale wettelijke regeling op het gebied van de sociale zekerheid in de zin van artikel 2, lid 1, van de EU-coördinatieverordening sociale zekerheid, waarin de personele werkingssfeer van die verordening wordt omschreven.
Het EU-Hof brengt eveneens in herinnering dat artikel 14 van het Protocol en de statutaire bepalingen op het gebied van de sociale zekerheid ten aanzien van EU-ambtenaren een functie hebben die vergelijkbaar is met het in de vorige alinea bedoelde beginsel, en die met name erin bestaat te verbieden dat deze ambtenaren verplicht moeten bijdragen aan verschillende stelsels op dat gebied. Hieruit volgt volgens het EU-Hof dat de EU(-wetgever) bij uitsluiting bevoegd is om de draagwijdte en de toepassingsvoorwaarden van de bepalingen op het gebied van de sociale zekerheid naar eigen inzicht vast te stellen met betrekking tot de gevolgen ervan en de personen die eraan onderworpen zijn.
De onderhavige nationale regeling, waardoor een EU-ambtenaar bij het verrichten van een bijkomende beroepsactiviteit wordt onderworpen aan het socialezekerheidsstelsel van een lidstaat, miskent die uitsluitende bevoegdheid van de EU. Tevens is die regeling in strijd met het EU-rechtelijke beginsel van loyale samenwerking, omdat het de uitoefening van een beroepsactiviteit binnen een EU-instelling ontmoedigd. Bepaalde EU-ambtenaren worden namelijk op grond van de regeling gedwongen om zowel bij te dragen aan het socialezekerheidsstelsel van de EU als aan een nationale socialezekerheidsregeling.
Meer informatie: