EU-Hof: Europese Commissie was niet verplicht om de visumvrijstelling voor staatsburgers van de VS op te schorten wegens een gebrek aan wederkerigheid

Contentverzamelaar

EU-Hof: Europese Commissie was niet verplicht om de visumvrijstelling voor staatsburgers van de VS op te schorten wegens een gebrek aan wederkerigheid

Tussen de EU en de VS is geen sprake van volledige wederkerigheid op visumgebied, aangezien de VS nog steeds een visumplicht opleggen aan burgers van een aantal EU-lidstaten. De Commissie is echter niet verplicht om in een dergelijke situatie een gedelegeerde handeling vast te stellen waarbij de visumvrijstelling voor een periode van twaalf maanden zou worden opgeschort voor alle staatsburgers van de VS. De Commissie beschikt namelijk over een beoordelingsmarge bij de vaststelling van die gedelegeerde handeling. Dat is het antwoord van het EU-Hof op het door het Europees Parlement ingestelde beroep wegens nalaten tegen de Europese Commissie.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 5 september 2023 in de zaak C-137/21, Europees Parlement tegen Europese Commissie.

Achtergrond

Verordening 2018/1806 (hierna: de verordening) geeft een overzicht van de derde landen (landen die niet lid zijn van de EU) waarvoor een visumplicht geldt en de derde landen waarvan de burgers zijn vrijgesteld van die plicht. De burgers van de Verenigde Staten van Amerika zijn vrijgesteld van de visumplicht in de EU.

De verordening bevat een wederkerigheidsmechanisme. Dat mechanisme voorziet in een stapsgewijze reeks van reacties wanneer een derde land een visumplicht oplegt aan de onderdanen van alle of een deel van de EU-lidstaten, terwijl de eigen onderdanen van dit land een visumvrijstelling in alle EU-lidstaten genieten (zie artikel 7, eerste alinea, onder e, f, en h, van de verordening voor de verschillende reacties). De Verenigde Staten van Amerika legde in 2020 nog steeds een visumplicht op aan burgers uit vier EU-lidstaten: Bulgarije, Kroatië, Cyprus en Roemenië. Er was dus geen sprake van wederkerigheid.

Eén van de reacties die kan worden overwogen in het geval van niet-wederkerigheid is de vaststelling door de Commissie van een gedelegeerde handeling waarbij de vrijstelling van de visumplicht voor een periode van twaalf maanden wordt opgeschort voor alle onderdanen van het betrokken derde land (in casu de VS).

In deze zaak heeft het Europees Parlement een beroep wegens nalaten (artikel 265 EU-Werkingsverdrag) ingesteld tegen de Europese Commissie. Met het beroep verzoekt het Europees Parlement het EU-Hof  vast te stellen dat de Europese Commissie de krachtens het EU-Werkingsverdrag op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen door geen gedelegeerde handeling vast te stellen met betrekking tot de Verenigde Staten van Amerika. De Commissie is van mening dat zij over een beoordelingsmarge beschikt bij de vaststelling van de gedelegeerde handeling, omdat zij rekening moet houden met de in artikel 7, eerste alinea, onder d), van de verordening bedoelde factoren. Het gaat om de volgende factoren:

  • het resultaat van de door de betrokken lidstaat genomen maatregelen met het oog op het verzekeren van visumvrij reizen naar het betrokken derde land;
  • de stappen die zijn ondernomen bij de autoriteiten van het betrokken derde land, met name op politiek, economisch en handelsgebied, met het oog op de herinvoering of invoering van het visumvrij reizen, en;
  • de gevolgen van de opschorting van de vrijstelling van de visumplicht voor de externe betrekkingen van de EU en haar lidstaten met het betrokken derde land.

EU-Hof

Het EU-Hof verwerpt het door het Europees Parlement ingestelde beroep wegens nalaten. Volgens het EU-Hof is de Europese Commissie niet verplicht om een gedelegeerde handeling tot tijdelijke opschorting van de visumvrijstelling (voor staatsburgers van de VS) vast te stellen. Uit de verordening volgt namelijk dat het wederkerigheidsmechanisme een gefaseerde structuur met verschillende stappen kent. Bij het afwegen van de (verdere) stappen jegens het derde land (in casu de VS), moet de Commissie rekening houden met de drie hierboven beschreven factoren, waaronder de gevolgen van de opschorting van de visumvrijstelling voor de externe betrekkingen van de EU en haar lidstaten met het derde land. Een verplichting tot vaststelling van de gedelegeerde handeling zou de verplichting om met deze factoren rekening te houden zinledig maken. De Europese Commissie beschikt volgens het EU-Hof derhalve over een beoordelingsmarge bij de vaststelling van de gedelegeerde handeling.

Het EU-Hof oordeelt verder dat de Commissie rekening heeft gehouden met deze drie factoren alvorens te besluiten om de visumvrijstelling voor burgers van de VS niet op te schorten. De Commissie was met name van oordeel dat, wat de betrekkingen met de Verenigde Staten betreft, de opschorting aanzienlijke negatieve gevolgen zou hebben voor een groot aantal beleidsterreinen en -sectoren. De Commissie heeft volgens het EU-Hof niet haar beoordelingsmarge overschreden door zich op het standpunt te stellen dat zij niet gehouden was om de visumvrijstelling voor staatsburgers van de Verenigde Staten op te schorten, zodat haar geen enkel nalaten kan worden verweten.

Meer informatie: