EU-Hof: het recht op effectieve rechtsbescherming vereist niet dat een particulier een onvoorwaardelijk recht moet hebben om beroep tot nietigverklaring in te stellen tegen een EU-handeling
Nieuwsbericht | 01-04-2021
Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 25 maart 2021 in de zaak C-565/19 P, Carvalho .
Achtergrond
Het gaat in deze zaak om Armando Carvalho en 36 andere personen die behoren tot families uit verschillende lidstaten van de EU en andere landen uit de wereld (Kenia en Fiji). Daarnaast gaat het om een vereniging naar Zweeds recht die inheemse Sami vertegenwoordigt. Al deze partijen zijn werkzaam in de landbouwsector of de toeristische sector.
De partijen in deze zaak hebben om gedeeltelijke vernietiging verzocht van een aantal handelingen die de EU heeft vastgesteld om de verplichtingen uit het Klimaatakkoord van Parijs na te leven (hierna: klimaat- en energiepakket 2030). Het gaat om richtlijn 2018/410 , verordening 2018/411 en verordening 2018/412 . Het beroep tot nietigverklaring is ingesteld op grond van artikel 263, vierde alinea, EU-Werkingsverdrag , waarin het beroepsrecht voor particulieren is vastgelegd. Daarnaast hebben de partijen een beroep tot schadevergoeding ingesteld vanwege de schade die zij hebben geleden door de vaststelling van het klimaat- en energiepakket 2030 ( artikel 340, tweede alinea, EU-Werkingsverdrag ).
Een particulier kan op grond van artikel 263, vierde alinea, EU-Werkingsverdrag beroep tot nietigverklaring instellen tegen een EU-handeling wanneer (i) de handeling tegen hem is gericht (‘adressaat’), (ii) de handeling hem individueel en rechtstreeks raakt of (iii) het gaat om regelgevingshandelingen die hem rechtstreeks raken en die geen uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengen. Het EU-Gerecht heeft op 8 mei 2019 in de zaak T-330/18 geoordeeld dat de partijen bij deze zaak aan geen van de voorwaarden voldeden en heeft het verzoek van de partijen niet-ontvankelijk verklaard.
Carvalho en de andere partijen hebben een hogere voorziening bij het EU-Hof ingesteld tegen het arrest van het EU-Gerecht. Bij het EU-Hof hebben de partijen vier middelen aangevoerd.
EU-Hof
Individuele geraaktheid
Het eerste middelis door de partijen aangevoerd omdat zij menen dat het EU-Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de partijen niet ‘individueel’ waren geraakt in de zin van artikel 263, vierde alinea, EU-Werkingsverdrag . De EU-handelingen waartegen de partijen beroep hebben ingesteld beogen de klimaatverandering tegen te gaan. De partijen hadden bewijs aangeleverd waaruit blijkt dat de partijen op verschillende manieren worden getroffen door de klimaatverandering.
Het EU-Hof oordeelt dat het feit dat de partijen wegens de gestelde omstandigheden op verschillende wijzen door de klimaatverandering worden geraakt, op zich niet volstaat om die partijen ontvankelijk te verklaren voor het instellen van een beroep tot nietigverklaring van een EU-handeling van algemene strekking. De aangevoerde omstandigheden kunnen namelijk niet als bewijs van ‘individuele geraaktheid’ worden aangevoerd zonder dat is voldaan aan het criterium van ‘individuele geraaktheid’ als bedoeld in de zaak C-25/62, Plaumann . Uit de zaak Plaumann volgt dat iemand ‘individueel is geraakt’ wanneer een EU-handeling hem raakt uit hoofde van een zekere bijzondere hoedanigheid of van een feitelijke situatie, welke hem ten opzichte van ieder ander karakteriseert en hem derhalve individualiseert op soortgelijke wijze als de adressaat van de EU-handeling.
Grondrechten
Het tweede middel is eraan ontleend dat het EU-Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het aan het arrest Plaumann ontleende criterium voor de vaststelling van ‘individuele geraaktheid’ niet aan te passen om daarmee een passende rechtsbescherming van de grondrechten uit het EU-Handvest te verzekeren.
Het EU-Hof oordeelt dat partijen het EU-Hof niet kunnen verzoeken om de uitdrukkelijk in artikel 263, vierde alinea, EU-Werkingsverdrag gestelde voorwaarden voor ontvankelijkheid terzijde te stellen en, in het bijzonder, het criterium van individuele geraaktheid zoals gedefinieerd in het arrest Plaumann aan te passen, teneinde de partijen toegang te geven tot een doeltreffend rechtsmiddel. Het recht op effectieve rechterlijke bescherming ( artikel 47 EU-Handvest ) vereist volgens het EU-Hof namelijk niet dat een partij een onvoorwaardelijk recht moet hebben om rechtstreeks bij de rechterlijke instanties van de EU - EU-Gerecht en EU-Hof - beroep tot nietigverklaring in te kunnen stellen tegen een handeling van de EU.
Procesbevoegdheid vereniging
Het derde middel is eraan ontleend dat het EU-Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat de vereniging naar Zweeds recht geen procesbevoegdheid had. Het EU-Hof bevestigt het oordeel van het EU-Gerecht. Indien natuurlijke personen (zoals Carvalho) niet als ‘individueel geraakt’ kunnen worden beschouwd in de zin van artikel 263, vierde alinea, EU-Werkingsverdrag, geldt eenzelfde redenering ook voor de leden van die vereniging. Deze leden kunnen volgens het EU-Hof dus niet aanvoeren dat zij eigenschappen bezitten die hen individueel onderscheiden van de andere potentiële adressaten van de bestreden handelingen van de EU.
Beroep tot schadevergoeding
Het vierde middel is eraan ontleend dat het EU-Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep tot schadevergoeding niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het EU-Hof brengt in dit verband in herinnering dat de niet-ontvankelijkheid van een beroep tot nietigverklaring niet automatisch tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep tot schadevergoeding mag leiden ( C-447/17 P ). In deze zaak oordeelt het EU-Hof echter dat de partijen met het beroep tot schadevergoeding hetzelfde resultaat willen bereiken als met het beroep tot nietigverklaring, namelijk de vervanging van de bestreden handelingen door nieuwe handelingen van de EU. In zo’n geval - waarin met verschillende beroepen hetzelfde resultaat wordt beoogd – kunnen volgens het EU-Hof beiden beroepen niet-ontvankelijk worden verklaard.
Meer informatie