EU-Hof: het verbod op de wolvenjacht in Oostenrijk is geldig

Contentverzamelaar

EU-Hof: het verbod op de wolvenjacht in Oostenrijk is geldig

Een afwijking van het verbod op wolvenjacht ter voorkoming van economische schade kan enkel worden toegestaan indien de wolvenpopulatie zich in een gunstige staat van instandhouding bevindt, hetgeen in Oostenrijk niet het geval is. Dat is de uitspraak van het EU-Hof naar aanleiding van vragen van de Oostenrijkse rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof in zaak C-601/22 (WWF Österreich e.a.) van 11 juli 2024.

Achtergrond
Verschillende dierenbeschermings- en milieuorganisaties (waaronder Umweltverband WWF Österreich) vechten voor de regionale administratieve rechtbank van Tirol (Oostenrijk) het feit aan dat de deelstaatregering van Tirol tijdelijk (voor de periode van 29 juli tot 31 oktober 2022) toestemming heeft verleend voor het doden van een wolf (het gaat om de wolf 158MATK). Deze had eerder ongeveer 20 schapen gedood op alpenweiden. Volgens de Oostenrijkse regering kon de wolf niet worden gedood.

Wolven zijn volgens de Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, zoals gewijzigd bij Richtlijn 2013/17/EU) strikt beschermd. Daarom is het in principe verboden op deze dieren te jagen. Gelet op de ontwikkeling van de wolvenpopulatie in Oostenrijk en het feit dat voor bepaalde lidstaten uitzonderingen gelden, twijfelt het Verwaltungsgericht Tirol, de verwijzende rechter, echter aan de geldigheid van dit verbod. Daarom heeft zij het EU-Hof hierover vragen gesteld. Voor het geval dat het EU-Hof van oordeel mocht zijn dat het verbod geldig is, verzoekt de verwijzende rechter het EU-Hof de voorwaarden te preciseren waaronder van dit verbod kan worden afgeweken en derhalve toestemming kan worden verleend voor het slachten van een specimen.

EU-Hof
Het EU-Hof verklaart dat het onderzoek geen elementen aan het licht heeft gebracht die de geldigheid van de strikte bescherming van wolven in Oostenrijk kunnen aantasten.

Het EU-Hof herinnert eraan dat Oostenrijk bij zijn toetreding tot de Europese Unie in 1995 geen voorbehoud heeft gemaakt met betrekking tot deze bescherming. Voor zover de Oostenrijkse regering van mening is dat de Uniewetgever, gelet op de ontwikkeling van de wolvenpopulatie in Oostenrijk, de strikte bescherming van deze dieren in Oostenrijk inmiddels had moeten opheffen, kan zij in beginsel een beroep wegens nalaten instellen, hetgeen zij tot op heden niet heeft gedaan. Het EU-Hof benadrukt echter dat de Europese Unie gebonden is aan de Berner Conventie (Verdrag inzake het behoud van wilde dieren en planten en hun natuurlijk leefmilieu in Europa (1979)), die wolven strikt beschermt. Bovendien heeft de Oostenrijkse regering zelf toegegeven dat de wolvenpopulatie in Oostenrijk zich niet in een gunstige staat van instandhouding bevindt.

Opdat de Oostenrijkse autoriteiten een afwijking van het verbod op de wolvenjacht zouden kunnen toestaan om ernstige schade aan bijvoorbeeld de veehouderij te voorkomen, moeten zij er volgens het EU-Hof voor zorgen dat aan de volgende voorwaarden is voldaan:

1. De wolvenpopulatie moet zowel op lokaal niveau (in de provincie Tirol) als op nationaal niveau (Oostenrijk) in een gunstige staat van instandhouding verkeren, wat niet het geval is. Zelfs als dit het geval zou zijn, zou het bovendien passend zijn om, voor zover de beschikbare gegevens dit toelaten, ervoor te zorgen dat dit ook op grensoverschrijdend niveau geldt.

2. De afwijking mag het behoud van de gunstige staat van instandhouding op geen van deze drie niveaus schaden. Indien de staat van instandhouding op lokaal en nationaal niveau gunstig blijft, moet de beoordeling op grensoverschrijdend niveau zoveel mogelijk worden uitgevoerd. Het EU-Hof merkt op dat Zwitserland en Liechtenstein in aanmerking zouden kunnen worden genomen, aangezien zij moeten voldoen aan de Berner Conventie.

3. Ernstige schade (het is niet noodzakelijk dat deze schade reeds is geleden, een hoge mate van waarschijnlijkheid is voldoende) moet ten minste grotendeels kunnen worden toegeschreven aan de doelsoort. Indirecte schade die niet aan die ene wolf kan worden toegeschreven en die het gevolg is van het verlaten van boerderijen en de vermindering van het totale aantal kuddes, is niet voldoende.

4. Er is geen bevredigend alternatief. In dit verband moet ook rekening worden gehouden met de economische gevolgen van andere mogelijke alternatieven, zoals maatregelen ter bescherming van de alpenweiden (de regionale administratieve rechtbank van Tirol verwijst in dit verband naar de oprichting van omheiningen, het gebruik van herdershonden of de begeleiding van de kudden door herders). Ze mogen echter niet doorslaggevend zijn. Bovendien moeten alternatieven worden afgewogen tegen de algemene doelstelling om een gunstige staat van instandhouding van de wolvenpopulatie te behouden of te herstellen.

Meer informatie:
Persbericht Curia
ECER-dossier: Klimaat en Milieu - Behoud van wilde dieren en planten
ECER-bericht: A-G: Indirecte toekomstige economische schade die niet aan een enkele specifieke wolf kan worden toegerekend is geen ernstige schade in de zin van de habitatrichtlijn (23 januari 2024)