EU-Hof legt Polen een dwangsom op van 1 miljoen euro per dag wegens het niet opschorten van werkzaamheden tuchtkamer
Nieuwsbericht | 12-11-2021
Het gaat om de beschikking van het EU-Hof in zaak C-204/21 R (EN) , Commissie tegen Polen van 27 oktober 2021.
Achtergrond
Op 14 juli 2021 heeft het EU-Hof in zaak C-204/21 R bij beschikking in voorlopige voorziening gelast dat Polen de werkzaamheden van de tuchtkamer, die verband houden met de muilkorfwet, opschort. Het gaat onder meer over de bevoegdheid om strafzaken te beginnen tegen Poolse rechters, om deze rechters in voorlopige hechtenis te nemen, hen verplicht met pensioen te sturen en hen tuchtrechtelijk aansprakelijk te stellen voor het onderzoeken of in Polen voldaan is aan de eisen van onafhankelijkheid en onpartijdigheid van een gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld; eisen die gelden ingevolge artikel 19, lid 1 VEU en artikel 47 EU-Handvest .
Naar aanleiding van het niet nakomen van de voorlopige voorziening heeft de Europese Commissie vervolgens het EU-Hof verzocht om aan Polen een dwangsom op te leggen die Polen ertoe kan aansporen om de opgelegde voorlopige voorziening alsnog zo snel mogelijk uit te voeren. Daarbij laat de Europese Commissie het bepalen van hoogte van de dwangsom geheel aan het EU-Hof.
EU-Hof
Het EU-Hof oordeelt dat uit de voorgelegde stukken niet blijkt dat Polen toereikende maatregelen heeft genomen om de uitspraak in voorlopige voorziening van 14 juli 2021 na te komen. Hoewel Polen aanvoert dat de Poolse hoogste rechterlijke instantie organisatorische maatregelen heeft getroffen, blijkt volgens het EU-Hof niet dat de voorzitter van de tuchtkamer geen spoedmaatregelen –zoals betwist in de voorlopige voorzieningsprocedure- meer kan treffen. Evenmin komt volgens het EU-Hof op basis van de feiten vast te staan dat de gevolgen van de reeds door de tuchtkamer genomen beslissingen inzake het straffen van rechters zijn opgeschort.
Volgens het EU-Hof heeft Polen geen concrete informatie verstrekt over de wijze waarop de Poolse rechterlijke instanties en autoriteiten hun verplichtingen als gevolg van de uitspraak in voorlopige voorziening zijn nagekomen.
Polen voert aan dat het naar Pools recht niet mogelijk is om algemene maatregelen vast te stellen waarbij rechterlijke uitspraken worden opgeschort. Hierover oordeelt het EU-Hof dat lidstaten zich niet kunnen beroepen op bepalingen, praktijken of situaties die zich in hun interne rechtsorde voordoen, om te rechtvaardigen dat zij verplichtingen op basis van het EU-recht niet nakomen. Bovendien geldt volgens het EU-Hof die verplichting om het EU-recht na te leven voor alle autoriteiten van een lidstaat, met inbegrip van rechterlijke instanties.
Het EU-Hof acht het noodzakelijk om een dwangsom op te leggen aan Polen om de doeltreffendheid van de vastgestelde voorlopige voorziening te versterken en om Polen er van te weerhouden om de naleving daarvan te vertragen.
Het EU-Hof houdt er rekening mee dat de uitvoering van de beschikking in voorlopige voorziening noodzakelijk is om te voorkomen dat er ernstige en onherstelbare schade wordt aangericht aan de EU-rechtsorde. Mede gelet op het feit dat er geen sprake is van verzachtende omstandigheden, veroordeelt het EU-Hof Polen tot het betalen van een dwangsom aan de Commissie van 1 miljoen euro per dag zolang Polen de verplichtingen uit de beschikking van 14 juli 2021 niet nakomt.
Meer informatie: