EU-Hof: lopende procedure tot regularisatie van illegaal verblijf kan rechtvaardiging vormen voor verlenging van termijn voor vrijwillige terugkeer
Nieuwsbericht | 09-03-2022
Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 3 maart 2022 in de zaak C-409/20, UN
Achtergrond
In deze zaak gaat het om UN, een Colombiaanse onderdaan, die Spanje rechtmatig was binnengekomen. Zij mocht 90 dagen legaal in Spanje verblijven, maar is na die termijn alsnog in dat land gebleven. UN probeert haar verblijf in Spanje te regulariseren, onder meer door middel van een aanvraag voor een verblijfskaart als familielid van een EU-burger. De zoon van UN verblijft namelijk in Spanje. De Spaanse autoriteiten hebben, overeenkomstig de nationale wetgeving, een (sanctie)procedure wegens illegaal verblijf tegen UN ingeleid. In het kader van die procedure hebben de Spaanse autoriteiten diverse besluiten tegen UN vastgesteld.
UN is bij de Spaanse rechter in beroep gekomen tegen één van die besluiten. Die rechter heeft zijn twijfels over de toepasselijke nationale wetgeving. Op grond van die wetgeving kan het illegale verblijf van een derdelander in eerste instantie worden bestraft met een geldboete en een bevel om het grondgebied van die lidstaat binnen een gestelde termijn vrijwillig te verlaten, tenzij het verblijf van die derdelander wordt geregulariseerd voordat deze termijn is verstreken. In tweede instantie kan het illegale verblijf van de derdelander, indien het verblijf van de derdelander niet wordt geregulariseerd, worden bestraft met een besluit waarbij de gedwongen verwijdering van de derdelander wordt gelast.
De rechter vraagt aan het EU-Hof of bovenstaande nationale wetgeving verenigbaar is met het systeem van richtlijn 2008/115 (hierna: EU-Terugkeerrichtlijn).
EU-Hof
Het EU-Hof oordeelt in de eerste plaats dat de oplegging van een geldboete de terugkeerprocedure niet kan belemmeren, aangezien deze financiële sanctie niet belet dat de nationale autoriteiten een terugkeerbesluit tegen een illegaal verblijvende derdelander vaststellen. Ook voorkomt het opleggen van een sanctie (geldboete) niet dat het terugkeerbesluit ten uitvoer kan worden gelegd overeenkomstig de voorwaarden van de EU-Terugkeerrichtlijn.
Vervolgens oordeelt het EU-Hof dat bij de tenuitvoerlegging van de terugkeerverplichting voorrang moet worden gegeven aan de vrijwillige nakoming van die verplichting. Gedwongen verwijdering mag slechts als uiterste middel worden toegepast. Het EU-Hof oordeelt in dat verband dat aan de illegaal verblijvende derdelander een termijn moet worden toegekend om zijn terugkeerverplichting vrijwillig na te kunnen komen (“vrijwillig vertrek”). Artikel 7, lid 2 van de EU-Terugkeerrichtlijn maakt het mogelijk dat die termijn bij wege van uitzondering wordt verlengd. Verlenging is volgens het EU-Hof onder meer mogelijk wanneer de derdelander zijn verblijf vanwege familiebanden probeert te regulariseren.
De EU-lidstaten mogen de termijn voor vrijwillig vertrek van een derdelander verlengen zolang een procedure tot regularisatie van diens verblijf loopt. De verlenging van die termijn mag echter niet leiden tot vertragingen die van dien aard zijn dat afbreuk wordt gedaan aan de terugkeerprocedure op grond van de EU-Terugkeerrichtlijn.
Meer informatie: