EU-Hof: minderjarigen tegen wie strafproces loopt moeten praktische en effectieve mogelijkheid op bijstand advocaat hebben
Nieuwsbericht | 11-09-2024
Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 5 september 2024 in zaak C-603/22 (M.S. e.a./procedurele rechten van het kind).
Achtergrond Voor een Poolse rechtbank werd een strafzaak tegen drie minderjarigen aangespannen. De minderjarigen werden ervan beschuldigd te hebben ingebroken in de gebouwen van een niet meer gebruikt voormalig vakantiecentrum.
Tijdens de procedure bleek dat de verdachten zonder advocaat door de politie waren ondervraagd. Voordat zij voor het eerst werden ondervraagd, waren zij noch hun ouders op de hoogte gesteld van hun rechten of het verloop van de procedure. De door de rechtbank aangewezen advocaten verzochten daarom de eerdere verklaringen van de verdachten als bewijs uit het dossier te verwijderen.
De Poolse nationale rechtbank, die de doeltreffendheid van de procedurele waarborgen voor minderjarigen tijdens het vooronderzoek in twijfel trok, heeft het EU-Hof ingeschakeld. Deze nationale rechter, de verwijzende rechter, twijfelt of de nationale bepalingen in het bijzonder in overeenstemming zijn met het EU-recht (met name Richtlijn (EU) 2016/800 betreffende procedurele waarborgen voor kinderen die verdachten of beklaagden zijn in strafprocedures) en welke conclusies moeten worden getrokken uit een eventuele onverenigbaarheid. De rechter stelt hierover prejudiciële vragen aan het EU-Hof.
EU-Hof Het EU-Hof is van oordeel dat kinderen die worden verdacht of beschuldigd, de praktische en daadwerkelijke mogelijkheid moeten hebben om te worden bijgestaan door een advocaat - zo nodig een door de rechter aangewezen advocaat. Aan deze verplichting moet volgens het EU-Hof zijn voldaan voordat zij voor het eerst worden ondervraagd door de politie of een andere wet handhavende- of gerechtelijke autoriteit en uiterlijk vanaf het moment van dit verhoor. In principe kunnen deze autoriteiten geen verhoor afnemen van een kind dat niet daadwerkelijk dergelijke bijstand krijgt.
Personen die tijdens de strafprocedure de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, mogen niet automatisch de rechten verliezen die het EU-recht aan minderjarigen toekent, in het bijzonder het recht op toegang tot een advocaat. Deze rechten moeten blijven gelden wanneer dat passend is gelet op alle omstandigheden van de zaak, waaronder de rijpheid en de kwetsbaarheid van de betrokken personen.
Het EU-Hof merkt op dat minderjarigen zo snel mogelijk moeten worden geïnformeerd over hun procedurele rechten, uiterlijk voordat zij voor het eerst worden ondervraagd. De informatie moet op een eenvoudige en toegankelijke manier worden meegedeeld, aangepast aan hun specifieke behoeften. Een standaarddocument voor volwassenen voldoet niet aan deze eisen.
Met betrekking tot belastend bewijs in verklaringen die door een minderjarige zijn afgelegd tijdens een verhoor dat in strijd met zijn of haar rechten is uitgevoerd, vereist het EU-recht volgens het EU-Hof niet dat de lidstaat voorziet in de mogelijkheid dat de nationale rechter dergelijk bewijs niet-ontvankelijk verklaart. Deze rechter moet echter wel kunnen nagaan of deze rechten zijn geëerbiedigd en alle conclusies kunnen trekken die uit de schending ervan voortvloeien, met name wat de bewijskracht van het betrokken bewijs betreft.
Het is volgens het EU-Hof verder aan de nationale rechter om na te gaan of de betrokken Poolse nationale regeling verenigbaar is met het Unierecht. Ook moet deze rechter het nationale recht zoveel mogelijk in overeenstemming met het Unierecht uitleggen om de volledige werking ervan te waarborgen. Indien een dergelijke uitleg niet mogelijk is, moet de nationale rechter de nationale bepalingen of praktijken die daarmee onverenigbaar lijken, ambtshalve buiten toepassing laten.
Meer informatie: Persbericht Curia ECER-dossier: Strafrechtelijke samenwerking - Rechten van verdachten in het strafproces