EU-Hof moet zich opnieuw buigen over Nederlandse pre-pack en EU-bescherming van werknemers
Nieuwsbericht | 05-06-2020
Het gaat om een prejudiciële verwijzing van de Hoge Raad in de zaak ECLI:NL:HR:2020:954.
Het Heiploeg-concern (hierna: Heiploeg-oud) heeft in 2011 en 2012 aanzienlijke verliezen geleden en in 2013 hebben vier vennootschappen van Heiploeg-oud een hoge boete ontvangen van de Europese Unie. De banken waren niet langer bereid tot herfinanciering en het faillissement was onafwendbaar. Heiploeg-oud heeft de mogelijkheden voor een pre-pack onderzocht. Een pre-pack is een niet in de Faillissementswet of andere wettelijke regeling voorziene procedure die plaatsvindt voorafgaand aan de faillietverklaring van de schuldenaar, waarbij de verkoop wordt voorbereid van (een deel van) de onderneming die tot het na de faillietverklaring te liquideren vermogen van de schuldenaar behoort.
Heiploeg-oud heeft in het kader van de pre-pack diverse partijen verzocht een bieding te doen. Twee partijen hadden een bieding gedaan. Vervolgens heeft Heiploeg-oud de rechtbank verzocht een beoogd curator en beoogd rechter-commissaris aan te wijzen die toezicht moesten houden op de pre-packprocedure. De rechtbank heeft dit verzoek ingewilligd en heeft daarbij verplichtingen opgelegd aan de beoogd curator en de beoogd rechter-commissaris. Deze verplichtingen zijn niet wettelijk vastgelegd.
Heiploeg-oud en de twee partijen die een bieding hadden gedaan zijn tot een overeenkomst gekomen. Het faillissement van Heiploeg-oud werd aangevraagd en uitgesproken en de overeenkomst tot verkoop van de activa van Heiploeg-oud is na de faillietverklaring ondertekend. Na de verkoop zijn een aantal vennootschappen opgericht die tezamen als Heiploeg-nieuw worden aangeduid. Van de circa 300 Nederlandse werknemers van Heiploeg-oud zijn 210 werknemers in dienst getreden bij Heiploeg-nieuw. Deze werknemers verrichten dezelfde werkzaamheden, maar tegen minder gunstige arbeidsvoorwaarden.
In deze zaak is richtlijn 2001/23/EG inzake de rechten van werknemers bij overgang van ondernemingen (hierna: richtlijn) van belang. De richtlijn beoogt de verworven rechten van werknemers te beschermen bij de overgang van een onderneming. Deze bescherming is niet van toepassing in geval van faillissement (Artikel 5, lid 1 van de richtlijn). De uitzondering van artikel 5, lid 1 van de richtlijn is van toepassing indien voldaan is aan drie voorwaarden:
Het FNV vordert in deze zaak dat de rechten uit de richtlijn van toepassing zijn op de doorstart van de Heiploeg-oud vennootschappen. Heiploeg-nieuw stelt dat de rechten uit de richtlijn niet van toepassing zijn, omdat zij een beroep kunnen doen op artikel 5, lid 1 van de richtlijn. In deze zaak is tussen partijen niet in geschil dat er sprake is van een faillissementsprocedure. Het Hof heeft echter in zijn uitspraak geoordeeld dat niet voldaan is aan de tweede en derde voorwaarde. De klachten in cassatie richten zich tegen het oordeel van het Hof dat niet voldaan is aan de tweede en derde voorwaarde voor de toepassing van artikel 5, lid 1 van de richtlijn
In de zaak C-126/16, Smallsteps oordeelde het EU-Hof dat onder de omstandigheden van die zaak en onder voorbehoud van verificatie door de verwijzende rechter, de in die zaak aan de orde zijnde pre-pack niet voldeed aan de tweede en derde voorwaarde voor de toepassing van artikel 5, lid 1 van de richtlijn (zie ook het ECER-bericht over deze zaak).
Andersoortige prepack
De Hoge Raad leidt uit de zinsnede “onder voorbehoud van verificatie door de verwijzende rechter” uit het Smallsteps-arrest af dat de nationale rechter kan beoordelen of in een voorliggende zaak sprake is van een prepack zoals in de zaak Smallsteps, dan wel van een andersoortige pre-pack. Volgens de Hoge Raad zijn de overwegingen uit de zaak Smallsteps niet van toepassing op andersoortige prepacks.
De Hoge Raad is van oordeel dat in de zaak Smallsteps het doel en de inrichting van de pre-pack niet ten volle aan het EU-Hof is voorgelegd. Het EU-Hof heeft daardoor bepaalde kenmerken van de prepackprocedure niet meegewogen bij zijn oordeelsvorming in de zaak Smallsteps. De Hoge Raad geeft het EU-Hof een aantal punten ter overweging die aangeven dat de pre-pack in de onderhavige zaak een andersoortige prepack is al in de Smallsteps-zaak. De cassatierechter wil weten of bij deze andersoortige prepack de uitzondering van artikel 5, lid 1 van de richtlijn wel van toepassing kan zijn.
Ten aanzien van de voorwaarde dat de faillissementsprocedure moet leiden tot de liquidatie van de onderneming geeft de Hoge Raad de volgende punten ter overweging aan het EU-Hof:
Ten aanzien van de voorwaarde dat de faillissementsprocedure onder toezicht van een bevoegde overheidsinstantie moet staan geeft de Hoge Raad de volgende punten ter overweging aan het EU-Hof:
Hoedanigheid van de koper in een prepackprocedure
Tenslotte wil de Hoge Raad van het EU-Hof weten of het verschil uitmaakt dat het in deze zaak gaat om een koper die niet-gelieerd is aan de verkoper van de onderneming. In de zaak Smallsteps ging het namelijk om een gelieerde koper.