EU-Hof: nationale rechter mag een met een richtlijn strijdige nationale bepaling niet buiten toepassing laten in een procedure tussen particulieren
Nieuwsbericht | 26-01-2022
Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 18 januari 2022 in de zaak C-261/20, Thelen Technopark .
Achtergrond
Thelen, een vastgoedmaatschappij, en MN, een ingenieur, hebben in juni 2016 een opleidingsovereenkomst gesloten waarbij MH zich ertoe heeft verbonden bepaalde diensten te verrichten. Deze diensten vallen onder de Duitse honorariumregeling voor architecten en ingenieurs (hierna: HOAI). MN heeft de overeenkomst in juni 2017 opgezegd en voor de verrichte diensten een honorarium gevraagd die gebaseerd was op de minimumtarieven in de HOAI.
In een civiele procedure bij de Duitse rechter vordert MN van Thelen betaling van een honorarium voor de geleverde diensten en vordert daarbij een bedrag dat hoger is dan het bedrag dat door partijen langs contractuele weg is vastgesteld. MN ontleent zijn vordering aan een bepaling inzake minimumtarieven uit de HOAI. Het EU-Hof heeft echter geoordeeld dat die bepaling uit de HOAI in strijd is met artikel 15, lid 1, artikel 15, lid 2, onder g en artikel 15, lid 3 van richtlijn 2006/123 (hierna: Dienstenrichtlijn) ( C-377/17 ).
Het geschil tussen MN en Thelen is uiteindelijk terechtgekomen bij de hoogste Duitse rechter in burgerlijke en strafzaken. Die rechter vraagt zich af of de vordering van MH moet worden toegewezen. Zijn beslissing hangt af van het antwoord van het EU-Hof op de vraag of een nationale rechter in een geding tussen particulieren een nationale bepaling die in strijd is met een EU-richtlijn, en waarop de vordering is gebaseerd, buiten toepassing kan laten.
EU-Hof
Horizontale rechtstreekse werking van richtlijn
Het EU-Hof brengt in herinnering dat een richtlijn op zich geen verplichtingen kan opleggen aan particulieren en dat een richtlijn als zodanig dus niet tegenover een particulier kan worden ingeroepen voor een nationale rechter. Een richtlijn heeft daarom geen horizontale rechtstreekse werking. Het verbindende karakter van een richtlijn bestaat slechts ten aanzien van elke lidstaat waarvoor zij bestemd is.
Vervolgens oordeelt het EU-Hof dat een nationale rechter niet verplicht is om, op grond van het EU-recht, een bepaling van nationaal recht die in strijd is met een bepaling uit een EU-richtlijn buiten toepassing te laten wanneer die bepaling geen horizontale rechtstreekse werking heeft. Een nationale rechter of een nationale administratieve instantie kan wel op basis van het nationale recht elke bepaling van nationaal recht buiten toepassing laten wanneer die bepaling in strijd is met een bepaling uit een EU-richtlijn die geen horizontale rechtstreekse werking heeft.
Arresten op grond van de artikelen 258 tot 260 VWEU
In het kader van een inbreukprocedure tussen de Commissie en Duitsland, op grond van artikel 258 EU-Werkingsverdrag , heeft het EU-Hof bij arrest geoordeeld dat Duitsland haar verplichtingen op grond van de Dienstenrichtlijn niet is nagekomen, omdat de bepaling van de HOAI die in deze zaak centraal staat, in strijd is met enkele bepalingen van de Dienstenrichtlijn ( C-377-17 ). Duitsland moet op grond van artikel 260, lid 1 van het EU-Werkingsverdrag alle maatregelen nemen om uitvoering te geven aan het arrest van het EU-Hof.
Het EU-Hof brengt in herinnering dat de krachtens de artikelen 258 tot en met 260 van het EU-Werkingsverdrag gewezen arresten geen rechten toekennen aan particulieren. Hieruit volgt dat een nationale rechter of administratieve autoriteit niet op basis van die arresten verplicht is om in het kader van een geding tussen particulieren een met een bepaling van een richtlijn strijdige nationale bepaling buiten toepassing te laten.
Schadevergoeding
Een partij die benadeeld is doordat het nationale recht niet in overeenstemming is met het EU-recht, kan de lidstaat aansprakelijk stellen om vergoeding te krijgen van de geleden schade.
Meer informatie: