EU-Hof: niet-geauthentiseerde documenten moeten in aanmerking worden genomen als ‘nieuw element of bevinding’ bij een volgend asielverzoek
Nieuwsbericht | 22-06-2021
Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 10 juni 2021 in de zaak C-921/19, LH tegen Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie .
Achtergrond
LH heeft de Afghaanse nationaliteit en heeft in december 2015 in Nederland asiel aangevraagd op de grond dat hij tijdens zijn werk als chauffeur in Afghanistan een aantal keren in hinderlagen van de Taliban terecht is gekomen. Ook stelde LH dat hij individueel was bedreigd met onthoofding indien hij de functionaris voor wie hij chauffeur was, niet zou uitleveren aan de Taliban.
De Nederlandse Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (hierna: staatssecretaris) heeft het eerste asielverzoek van LH afgewezen, omdat de bewering van LH dat hij individueel was bedreigd niet geloofwaardig werd geacht. Nadat het hoger beroep tegen het besluit ongegrond werd verklaard is het besluit van de staatssecretaris in maart 2018 door de Raad van State (Nederland) bevestigd.
In september 2018 heeft LH een tweede asielverzoek ingediend, die als ‘volgend asielverzoek’ moet worden aangemerkt. De voorschriften voor een volgend asielverzoek zijn neergelegd in artikel 40 van richtlijn 2013/32 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (hierna: EU-Procedurerichtlijn). Artikel 40, leden 2 en 3 van de EU-Procedurerichtlijn voorzien in een voorafgaand onderzoek over de ontvankelijkheid van een volgend asielverzoek. Er worden twee criteria voor de ontvankelijkheid daarvan genoemd. Ten eerste moeten er ‘nieuwe elementen en bevindingen’ aan de orde zijn. Ten tweede moeten die elementen of bevindingen de kans aanzienlijk groter maken dat de verzoeker in aanmerking komt voor erkenning als asielzoeker in de zin van richtlijn 2011/95 inzake de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als personen die internationale bescherming genieten (hierna: Kwalificatierichtlijn). In artikel 4, lid 2 van de Kwalificatierichtlijn zijn de documenten opgenomen die kunnen dienen ter onderbouwing van het (volgend) asielverzoek.
De staatssecretaris heeft het volgend asielverzoek niet-ontvankelijk verklaard, omdat de nieuw ingediende documenten niet geauthentiseerd konden worden en daardoor niet als ‘nieuwe elementen of bevindingen’ konden worden aangemerkt. Met deze formele benadering van de vraag of documenten moeten worden beschouwd als ‘nieuwe elementen en bevindingen’ heeft de staatssecretaris de vaste rechtspraak van de Raad van State (Nederland) gevolgd.
LH heeft hoger beroep ingesteld bij de rechter tegen het besluit van de staatssecretaris over het volgend asielverzoek. De rechter in hoger beroep wil in essentie van het EU-Hof weten of een nationale praktijk, waarbij niet-geauthentiseerde documenten nooit als ‘nieuwe elementen en bevindingen’ kunnen worden aangemerkt, verenigbaar is met artikel 40 van de EU-Procedurerichtlijn en artikel 4, lid 2 van de EU-Kwalificatierichtlijn.
EU-Hof
Het EU-Hof brengt in herinnering dat een beslissingsautoriteit – zoals de Nederlandse staatssecretaris – een asielverzoek niet-ontvankelijk kan verklaren wanneer het asielverzoek een ‘volgend verzoek’ is en er geen ‘nieuwe elementen of bevindingen’ ten opzichte van het vorige asielverzoek naar voren zijn gebracht ( artikel 33, lid 2, onder d, EU-Procedurerichtlijn ). Voordat de beslissingsautoriteit het (volgend) asielverzoek niet-ontvankelijk mag verklaren moet hij eerst een voorafgaand onderzoek verrichten om uit te maken of er sprake is van een ‘nieuw element of bevinding’ en of het nieuwe element of de nieuwe bevinding de kans aanzienlijk groter maakt dat de verzoeker in aanmerking komt voor de asielstatus ( artikel 40, lid 2, EU-Procedurerichtlijn ).
Het EU-Hof benadrukt dat het voorafgaande onderzoek moet plaatsvinden overeenkomstig de voorschriften van artikel 4 van de EU-Kwalificatierichtlijn. In artikel 4, lid 2 van de Kwalificatierichtlijn zijn de documenten opgenomen die kunnen dienen ter onderbouwing van het (volgend) asielverzoek. Een beslissingsautoriteit van een lidstaat mag volgens het EU-Hof bij de beoordeling van documenten geen onderscheid maken tussen documenten die worden overlegd bij een eerste asielverzoek en die welke worden overlegd bij een volgend asielverzoek. Ook bij een volgend asielverzoek is de beslissingsautoriteit verplicht om in dezelfde mate als tijdens het eerste asielverzoek samen te werken met de verzoeker bij de beoordeling van zijn asielverzoek.
Volgens het EU-Hof volgt uit de bewoordingen van artikel 4 van de EU-Kwalificatierichtlijn eveneens dat rekening moet worden gehouden met elk document dat de verzoeker overlegt ter staving van zijn (asiel)verzoek. Het maakt daarbij volgens het EU-Hof niet uit dat het document niet kan worden geauthentiseerd of dat er geen objectief verifieerbare bron is.
Bij een volgend verzoek kan het feit dat een document niet is geauthentiseerd er volgens het EU-Hof dus niet toe leiden dat dit verzoek onmiddellijk niet-ontvankelijk wordt verklaard. De beslissingsautoriteit dient eerst te onderzoeken of het document een ‘nieuwe bevinding of element’ vormt en of deze nieuwe bevinding of element de kans aanzienlijk groter maakt dat de verzoeker in aanmerking komt voor de erkenning als asielzoeker.
Meer informatie: