EU-Hof oordeelt dat EU-Marokko overeenkomsten in strijd zijn met het zelfbeschikkingsrecht van de oorspronkelijke bevolking van de Westelijke Sahara
Nieuwsbericht | 01-11-2024
Het EU-Hof heeft op 4 oktober 2024 uitspraak gedaan in een tweetal beroepszaken van de Commissie en de Raad tegen uitspraken van het EU-Gerecht over de Westelijke Sahara. Het EU-Gerecht had in september 2021 de Raadsbesluiten over afspraken van de EU met Marokko over tariefpreferenties en visserij vernietigd (T-344/19 en T-356/19, Front Polisario v Raad, en T‑279/19, Front Polisario v Raad), vanwege schending van het zelfbeschikkingsrecht van de oorspronkelijke bevolking van de Westelijke Sahara. Hiertegen hebben de Raad en de Commissie hogere voorzieningen ingesteld bij het EU-Hof. Het betreft beroepszaken C-778/21 P, C-798/21 P, Commissie en Raad v Front Polisario over visserijafspraken, en beroepszaken C-779/21 P en C-799/21 P, Commissie en Raad v Front Polisario over afspraken over tariefpreferenties.
De zaken gaan in de kern over de uitleg van het zelfbeschikkingsrecht van de oorspronkelijke bevolking van de Westelijke Sahara. In de uitspraken bevestigt het EU-Hof het oordeel van het EU-Gerecht dat de overeenkomsten tussen de EU en Marokko over tariefpreferenties en visserij gesloten zijn in strijd met het zelfbeschikkingsrecht van de oorspronkelijke bevolking van de Westelijke Sahara, in verband met het ontbreken van instemming van die bevolking.
Het EU-Hof oordeelt eveneens dat de vereiste instemming van de oorspronkelijk bevolking van de Westelijke Sahara niet altijd expliciet hoeft te zijn indien aan een aantal voorwaarden is voldaan. Eén van die voorwaarden is dat de betreffende overeenkomst geen verplichtingen voor die bevolking met zich meebrengt. Een andere voorwaarde is dat die bevolking specifiek, tastbaar, substantieel en aantoonbaar voordeel geniet van de exploitatie van de natuurlijke hulpbronnen in de betreffende gebieden, dat bovendien evenredig is aan de mate van exploitatie. Het EU-Hof oordeelt dat in de huidige situatie niet aan de voorwaarden is voldaan.
De overeenkomsten zelf zijn nu niet vernietigd, maar verliezen hun geldige grondslag in het Unierecht. De ongeldigheid van het Raadsbesluit dat zag op visserijafspraken heeft geen praktische gevolgen, want de betreffende afspraken zijn reeds verlopen. De ongeldigheid van het Raadsbesluit dat ziet op afspraken over tariefpreferenties voor landbouw- en visserijproducten, heeft wel implicaties, aangezien de afspraken nog van toepassing zijn. Het EU-Hof heeft de gevolgen van dit Raadsbesluit nog twaalf maanden in stand gelaten.