EU-Hof oordeelt over het begrip ‘systeemfouten’ uit de Dublin III-verordening
Nieuwsbericht | 19-12-2024
Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 19 december 2024 in de gevoegde zaken C-185/24 en C-189/24, Tudmur.
Twee Syrische staatsburgers, RL en QS, hebben in Duitsland asiel aangevraagd. Italië werd echter op grond van de Dublin III-verordening aangewezen als de verantwoordelijke lidstaat. De Duitse autoriteiten hebben Italië derhalve verzocht RL en QS over te nemen. Dit verzoek werd niet beantwoord. Vervolgens hebben de Duitse autoriteiten de asielverzoeken niet-ontvankelijk verklaard op grond dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling ervan. Zij hebben ook de verwijdering van deze verzoekers naar Italië gelast.
RL en QS zijn bij de Duitse rechterlijke instanties opgekomen tegen de beslissingen van de Duitse autoriteiten. Tijdens de gerechtelijke procedure heeft de Italiaanse Dublineenheid aan alle Dublineenheden een circulaire afgegeven waarin zij de lidstaten verzocht om alle Dublinoverdrachten aan Italië om technische redenen tijdelijk op te schorten. In een tweede circulaire bevestigde de Italiaanse eenheid de onbeschikbaarheid van opvangfaciliteiten gezien het grote aantal aankomsten en het gebrek aan beschikbare opvangplaatsen.
De gerechtelijke procedure is uiteindelijk terechtgekomen bij de verwijzende rechter. Die rechter verzoekt het EU-Hof om verduidelijking van het begrip ‘systeemfouten’ in de zin van artikel 3, lid 2, tweede alinea, van de Dublinverordening. Zij vraagt zich af of de weigeringen van de verantwoordelijke lidstaat (in casu Italië) om verzoekers om internationale bescherming voor onbepaalde tijd over te nemen of terug te nemen, met uitzondering van zeldzame individuele gevallen, systeemfouten vormen.
Het EU-Hof oordeelt dat het feit dat een lidstaat de over- en terugname van asielzoekers eenzijdig heeft opgeschort, op zich geen rechtvaardiging kan vormen voor de vaststelling van ‘systeemfouten’ in de asielprocedure en in de opvangvoorzieningen voor personen die om internationale bescherming verzoeken.
Het staat aan de rechterlijke instantie waarbij beroep is ingesteld tegen een overdrachtsbesluit, om te beoordelen of er sprake is van systeemfouten en van het risico van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het EU-Handvest. Die rechterlijke instantie kan in dat verband rekening houden met alle beschikbare documenten, zoals, in voorkomend geval, de verslagen van internationale niet-gouvernementele organisaties die getuigen van praktische moeilijkheden bij de toepassing van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel in de betrokken lidstaat, documenten die zijn afgegeven door de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen (UNHCR), alsmede documenten en uitwisselingen van informatie in verband met de toepassing van het bij de Dublin III-verordening ingestelde systeem.