EU-Hof oordeelt over het verstrekken van informatie over het recht op een nieuw proces bij verstekprocedures

Contentverzamelaar

EU-Hof oordeelt over het verstrekken van informatie over het recht op een nieuw proces bij verstekprocedures

Een nationale rechter die een beslissing bij verstek wijst tegen een afwezige niet-gelokaliseerde verdachte of beklaagde, is niet verplicht om in die beslissing informatie op te nemen over het recht op een nieuw proces en de mogelijkheid om de beslissing aan te vechten. De keuze van de nadere regels voor het verstrekken van die informatie behoort tot de bevoegdheid van de lidstaten, zolang die informatie maar aan de betrokkene wordt verstrekt op het moment dat hij in kennis wordt gesteld van die beslissing. Dat is het antwoord van het EU-Hof op vragen van een Bulgaarse rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 8 juni 2023 in de gevoegde zaken C-430/22 en C-468/22, VB.

Achtergrond

Richtlijn 2016/343 (hierna: de richtlijn) bevat onder meer het recht van verdachten en beklaagden om aanwezig te zijn bij hun terechtzitting (artikel 8, lid 1). De lidstaten kunnen een (straf)proces, dat kan leiden tot een beslissing over de schuld of de onschuld van een verdachte of beklaagde, echter ook laten plaatsvinden in zijn afwezigheid, mits voldaan is aan de voorwaarden van artikel 8, lid 2, van de richtlijn.

Indien niet voldaan is aan die voorwaarden – bijvoorbeeld omdat de verdachte of beklaagde niet kan worden gelokaliseerd - is artikel 8, lid 4, van de richtlijn van toepassing. Op grond van die bepaling is het mogelijk om toch een beslissing (bij verstek) te nemen die ten uitvoer kan worden gelegd. In dat geval is belangrijk dat de betrokkene op het moment dat hij in kennis wordt gesteld van de bij verstek gewezen beslissing, wordt geïnformeerd over de mogelijkheid om deze beslissing aan te vechten en over het recht op een nieuw proces.

De Bulgaarse verwijzende rechter in deze gevoegde zaken heeft het EU-Hof prejudiciële vragen gesteld over artikel 8, lid 4, van de richtlijn. Die rechter wil onder meer van het EU-Hof vernemen of hij verplicht is om in zijn bij verstek gewezen vonnis uitdrukkelijk te wijzen op het recht op een nieuw proces. Door de opname van dat recht in het vonnis kan de bij verstek veroordeelde later, met name bij zijn aanhouding met het oog op de uitvoering van de straf, in kennis worden gesteld van dat recht.

EU-Hof

Het EU-Hof oordeelt dat artikel 8, lid 4, van de richtlijn niet precies aangeeft op welke wijze informatie aan de betrokkene moet worden verstrekt over de mogelijkheid om de bij verstek gegeven beslissing aan te vechten en het recht op een nieuw proces. Volgens het EU-Hof kan die informatie – naast schriftelijk - ook mondeling worden verstrekt op voorwaarde dat het feit dat de informatie is verstrekt, wordt vastgelegd overeenkomstig de volgens het nationaal recht geldende registratieprocedure.

Het EU-Hof oordeelt vervolgens dat de richtlijn aan de rechter die een beslissing bij verstek wijst tegen de afwezige niet-gelokaliseerde betrokkene, niet de verplichting oplegt om in die beslissing informatie op te nemen over het recht op een nieuw proces en de mogelijkheid om die beslissing aan te vechten. De keuze van de nadere regels voor het verstrekken van die informatie aan de betrokkene behoort volgens het EU-Hof tot de discretionaire bevoegdheid van de lidstaten, zolang die informatie maar aan de betrokkene wordt verstrekt op het moment dat hij in kennis wordt gesteld van die beslissing.

Meer informatie:

  • ECER-dossier – Rechten van verdachten in het strafproces