EU-Hof oordeelt voor het eerst over EU-coördinatiebepaling die samenloop van één of meer uitkeringen van verschillende aard regelt

Contentverzamelaar

EU-Hof oordeelt voor het eerst over EU-coördinatiebepaling die samenloop van één of meer uitkeringen van verschillende aard regelt

Bij de toepassing van nationale anticumulatiebepalingen op uitkeringen van verschillende aard moeten de bevoegde nationale organen de bedragen van de uitkeringen of andere inkomsten, voor zover in aanmerking genomen, delen door het aantal uitkeringen dat onderworpen is aan die anticumulatiebepalingen. De EU-lidstaten beschikken over een beoordelingsbevoegdheid om in nationale wetgeving de bedragen vast te stellen die ‘in aanmerking worden genomen’. De EU-lidstaten mogen dus zowel vastleggen dat het totale bedrag van de betrokken uitkeringen moet worden gedeeld of het gedeelte van de inkomsten dat een plafond voor cumulatie van de verschillende betrokken uitkeringen overschrijdt. Dat is het antwoord van het EU-Hof op vragen van een Belgische rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 12 oktober 2023 in de zaak C-45/22 (HK tegen Federale Pensioendienst)

Achtergrond

Verordening 883/2004 – ook wel de EU-coördinatieverordening sociale zekerheid genoemd - beoogt te zorgen voor de coördinatie van de nationale socialezekerheidsstelsels van de EU-lidstaten. Artikel 55, lid 1, onder a, van die verordening heeft betrekking op de situatie dat het nationale recht van de betrokken lidstaat vereist dat voor het ontvangen van uitkeringen van verschillende aard of andere inkomsten de nationale anticumulatiebepalingen worden toegepast. In een dergelijke situatie moeten de bevoegde organen de bedragen van de uitkering of uitkeringen of andere inkomsten, voor zover in aanmerking genomen, delen door het aantal uitkeringen dat aan die anticumulatiebepalingen is onderworpen. De bepaling heeft tot doel de draagwijdte te beperken van nationale anticumulatiebepalingen die ertoe leiden dat de uitkering waarop een verzekerde in een lidstaat aanspraak kan maken, wordt verminderd omdat hij in een andere lidstaat een uitkering geniet.

Het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing van de Belgische verwijzende rechter is ingediend in het kader van een geding tussen HK, die meerdere rust- en overleveringspensioenen uit verschillende EU-lidstaten ontvangt, en de Belgische Federale Pensioendienst (FPD) over de berekeningsmethode van het bedrag van het Belgische overlevingspensioen waarop HK na het overlijden van zijn echtgenote recht heeft. De Belgische anticumulatiebepalingen zijn in deze situatie van toepassing, waardoor artikel 55, lid 1, onder a, van de verordening moet worden toegepast.

De verwijzende rechter vraagt het EU-Hof om verduidelijking over hoe de bewoordingen ‘bedragen voor zover in aanmerking genomen’ in de zin van artikel 55, lid 1, onder a), van de verordening moeten worden uitgelegd. De rechter wil weten of het totale bedrag van de betrokken uitkeringen moet worden gedeeld (zoals HK beargumenteert) of het gedeelte van de inkomsten dat een plafond voor cumulatie van de verschillende betrokken uitkeringen overschrijdt (zoals de FPD beargumenteert).

EU-Hof

Het EU-Hof oordeelt dat nationale bevoegde organen, voor de berekening van het bedrag van de te betalen uitkering op grond van artikel 55, lid 1, onder a) van verordening 883/2004, zowel het gedeelte van de inkomsten dat het cumulatieplafond overschrijdt als het totale bedrag van de inkomsten in aanmerking kunnen nemen. Oftewel, het is aan de nationale wetgevers om de bedragen vast te stellen die in aanmerking moeten worden genomen bij de berekening van het bedrag van de te betalen uitkering op grond van artikel 55, lid 1, onder a) van verordening 883/2004. Het EU-Hof voert hiertoe vier redenen aan.

Ten eerste volgt uit de bewoordingen van artikel 55, lid 1, onder a) (en specifiek de uitdrukking “bedragen voor zover in aanmerking genomen”) niet dat lidstaten rekening moeten houden met een welbepaald bedrag. De bewoordingen laten ruimte voor de lidstaten om het in aanmerking genomen bedrag te bepalen.

Ten tweede vindt deze uitlegging steun in de context van artikel 55, lid 1, onder a) van verordening 883/2004. De bepalingen van verordening 883/2004 betreffende nationale anticumulatiebepalingen strekken tot het beperken van bijzonder ongunstige gevolgen voor werknemers die gebruik hebben gemaakt van hun recht van vrij verkeer. In omstandigheden zoals in het hoofdgeding is het niet bijzonder nadelig voor de betrokken werknemer dat een lidstaat enkel het bedrag dat het cumulatieplafond overschrijdt in aanmerking neemt, ook al leidt de berekening op basis van het totale bedrag van de in aanmerking genomen uitkeringen tot een hogere uitkering. Artikel 55, lid 1, onder a) van verordening 883/2004 verplicht de lidstaten niet om de betrokken werknemer de hoogste bedragen toe te kennen. Daarbij ontvangt HK een Belgisch overlevingspensioen doordat artikel 55 wordt toegepast, terwijl een werknemer die geen gebruik heeft gemaakt van zijn recht op vrij verkeer in een dergelijk geval geen recht heeft op een uitkering.

Ten derde wijst het EU-Hof op de doelstellingen van verordening 883/2004. Overweging 4 van verordening nr. 883/2004 preciseert dat het noodzakelijk is dat de eigen kenmerken van de nationale socialezekerheidswetgevingen worden gerespecteerd en er enkel een coördinatiemethode wordt uitgewerkt. Verordening nr. 883/2004 voert geen gemeenschappelijke socialezekerheidsregeling in, maar laat het bestaan van afzonderlijke nationale regelingen onverlet. De lidstaten behouden de bevoegdheid om hun socialezekerheidsregelingen vorm te geven. Bij gebreke van harmonisatie is het aan elke lidstaat om in zijn wetgeving de voorwaarden vast te stellen die recht geven op uitkeringen. Bij de uitoefening van die bevoegdheid dienen de lidstaten het EU-recht te eerbiedigen, in het bijzonder de bepalingen van verordening nr. 883/2004 inzake de anticumulatiebepalingen. Artikel 55, lid 1, van verordening nr. 883/2004 maakt echter geen melding van een bijzondere wijze waarop het bedrag van de overlevingspensioenen wordt berekend, zodat het aan de lidstaten is om de voor de toepassing van deze bepaling geldende regeling vast te stellen.

Ten vierde onderbouwt het EU-Hof haar oordeel onder verwijzing naar de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 55, lid 1, van verordening 883/2004. Verordening 883/2004 heeft de voorschriften van verordening 1408/71 gemoderniseerd en vereenvoudigd, zonder de doelstelling van deze verordening te wijzigen. Verordening 1408/71 bevatte reeds een regeling, vergelijkbaar aan artikel 55, lid 1, onder a) van verordening 883/2004, met als doel om de gevolgen bij samenloop van sociale uitkeringen te verzachten. Uit beide bepalingen volgt een beoordelingsbevoegdheid voor de lidstaten om de toepassingsvoorwaarden inzake de anticumulatiebepalingen vast te stellen.

Meer informatie