EU-Hof: openbaar bestuur kan onder voorwaarden verbieden dat werknemers religieuze tekens op het werk dragen

Contentverzamelaar

EU-Hof: openbaar bestuur kan onder voorwaarden verbieden dat werknemers religieuze tekens op het werk dragen

Een openbaar bestuur mag, om te komen tot een volkomen neutrale overheidsomgeving, op het werk verbieden dat er zichtbare tekens worden gedragen waaruit levensbeschouwelijke of godsdienstige overtuigingen blijken, zoals een hoofddoek. Dat verbod discrimineert niet als het op een algemene manier en zonder onderscheid geldt voor alle personeelsleden van dat openbaar bestuur en het beperkt blijft tot wat strikt noodzakelijk is. Dat is het antwoord van het EU-Hof op prejudiciële vragen van een Belgische rechter.

 

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 28 november 2023 in zaak C-148/22 (gemeente Ans).

Achtergrond
Een werkneemster van de Belgische gemeente Ans, die bureauchef is en nauwelijks in contact komt met gebruikers van de openbare dienst, mocht op het werk haar islamitische hoofddoek niet dragen. Hierop heeft de gemeente haar arbeidsreglement gewijzigd en zijn gemeentelijke medewerkers voortaan verplicht om strikte neutraliteit in acht te nemen: alle vormen van bekeringsijver zijn verboden en werknemers - ook degenen die geen contact hebben met de inwoners van de gemeente- mogen geen opvallende ideologische of godsdienstige tekens dragen. De betrokken werkneemster wendt zich tot de rechter om te laten vaststellen dat haar godsdienstvrijheid is geschonden en dat zij slachtoffer is van discriminatie.

De Belgische arbeidsrechtbank van Luik, die zich over de zaak moet uitspreken, vraagt zich af of de door de gemeente opgelegde strikte neutraliteit leidt tot discriminatie die strijdig is met het Unierecht, namelijk Richtlijn 2000/78/EG tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep. Die rechter wil nagaan na of er met de genomen maatregelen wordt gezorgd voor een afstemming tussen de vrijheid van godsdienst en de legitieme doelstellingen van dat verbod. De Belgische rechter schorst de behandeling van de zaak en verzoekt het EU-Hof om een prejudiciële beslissing over een tweetal vragen.

EU-Hof
De prejudiciële vragen luiden:

1) Kan artikel 2, lid 2, onder a) en b), van richtlijn 2000/78 zo worden uitgelegd deze toelaat dat een overheidsdienst een volkomen neutrale overheidsomgeving creëert en derhalve alle personeelsleden, ongeacht of zij in direct contact komen met het publiek, verbiedt om tekens te dragen waaruit hun religieuze overtuiging kan blijken?

2) Kan artikel 2, lid 2, onder a) en b), van richtlijn 2000/78 zo worden uitgelegd dat deze toelaat dat een overheidsdienst een volkomen neutrale overheidsomgeving creëert en derhalve alle personeelsleden, ongeacht of zij in direct contact komen met het publiek, verbiedt om tekens te dragen waaruit hun religieuze overtuiging kan blijken, ook al lijkt dit neutrale verbod in meerderheid vrouwen te raken en is het dus mogelijk een verkapte discriminatie op grond van geslacht?

Het EU-Hof antwoordt dat het beleid van strikte neutraliteit dat een openbaar bestuur aan zijn werknemers oplegt om te komen tot een volkomen neutrale overheidsomgeving, kan worden beschouwd als objectief gerechtvaardigd door een legitiem doel. Maar als een ander openbaar bestuur kiest voor een beleid dat op een algemene manier en zonder onderscheid toestaat dat er zichtbare tekens van onder meer levensbeschouwelijke of godsdienstige overtuigingen worden gedragen, ook in contacten met gebruikers van gemeentelijke diensten, of voor een verbod op het dragen van die tekens dat beperkt is tot situaties waarin er sprake is van dat soort contacten, is dat ook gerechtvaardigd.

Volgens het EU-Hof heeft namelijk elke lidstaat, net als alle lagere overheden binnen hun bevoegdheden, een beoordelingsmarge bij het invullen van de neutraliteit van de openbare dienst die die staat, afhankelijk van de specifieke eigen context, op het werk wil bevorderen. Dat doel moet echter coherent en systematisch worden nagestreefd, en de genomen maatregelen om het te bereiken moeten beperkt blijven tot wat strikt noodzakelijk is.

Het is volgens het EU-Hof aan de nationale rechter om na te gaan of aan die eisen is voldaan.

Het EU-Hof beantwoordt de prejudiciële vragen als volgt:

Artikel 2, lid 2, onder b), van richtlijn 2000/78/EG moet zo worden uitgelegd dat een interne regel van een gemeentebestuur die op algemene en niet-gedifferentieerde wijze de personeelsleden van dat gemeentebestuur verbiedt om op het werk zichtbare tekens te dragen waaruit met name levensbeschouwelijke of religieuze overtuigingen blijken, kan worden gerechtvaardigd door de wens van het gemeentebestuur om, rekening houdend met de specifieke eigen context, een volkomen neutrale overheidsomgeving tot stand te brengen, mits die regel geschikt, noodzakelijk en evenredig is in het licht van die context en gelet op de verschillende rechten en belangen die in het geding zijn.

Meer informatie:
Persbericht Curia
ECER-dossier: Gelijke kansen

ECER-bericht: EU-Hof: EU-recht verzet zich tegen nationale regeling die godsdienst of godsdienstige overtuigingen als zelfstandige discriminatiegrond behandelt (17 oktober 2022)