EU-Hof: pensioenrechten van een EU-burger op grond van een pensioenvoorziening uit een lidstaat van herkomst mogen niet worden uitgesloten via fiscale goedkeuring door vestigingslidstaat
Nieuwsbericht | 01-12-2021
Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 11 november 2021 in de zaak C-168/20, MH en ILA
Achtergrond M was projectontwikkelaar en oefende zijn werkzaamheden hoofdzakelijk, dan wel uitsluitend, in Ierland uit via de Ierse vennootschap MMC. In december 2002 heeft MMC een bedrijfspensioenregeling ingesteld voor M, in de vorm van een verzekering volgens Iers recht bij ILA. Volgens deze verzekering zullen uitkeringen worden gedaan bij pensionering of vroegtijdig overlijden van M.
In juli 2009 heeft M een nieuw bedrijf opgericht naar Iers recht; S Industries. M was bestuurder en werknemer van dit bedrijf. S Industries heeft op 31 augustus 2009 volgens Iers recht een pensioenregeling ingesteld, waarvan M, zijn echtgenote en zoon de enige deelnemers waren. Deze pensioenregeling is goedgekeurd door de Ierse belastingautoriteiten.
Op 7 december 2009 heeft MMC de verzekering bij ILA overgedragen aan M, zijn echtgenote en MH als uitvoerders van de pensioenvoorziening, zodat M een passend pensioen kon genieten op het niveau van de gesloten verzekering. Als gevolg daarvan is die verzekering opgenomen in de pensioenregeling van S Industries.
In juli 2011 is M permanent verhuisd naar Londen, waarna S Industries in december 2011 een vestiging in Londen opende. In april 2012 werd S Industries geregistreerd in het Verenigd Koninkrijk als een overzeese vennootschap.
M is op eigen verzoek failliet verklaard op 2 november 2012. De curatoren vorderden bij de rechtbank dat de pensioenrechten op grond van de verzekeringspolis van de pensioenregeling aan hen toe zouden komen. M betwist dit standpunt en stelt dat krachtens het Unierecht, waaronder het beginsel van de vrijheid van vestiging, alle rechten die ontleend zijn aan de in dit geding aan de orde zijnde pensioenvoorziening, moeten worden uitgesloten van de failliete boedel.
De Britse rechter vraagt het EU-Hof of artikel 49 EU-Werkingsverdrag (vrijheid van vestiging) een nationale bepaling van een lidstaat, die pensioenrechten op grond van een pensioenvoorziening in beginsel volledig en automatisch uitsluit van een failliete boedel op voorwaarde dat de pensioenvoorziening op het moment van het faillissement in die lidstaat fiscaal is goedgekeurd, toestaat in de situatie waarin een EU-burger – die voorafgaand aan zijn faillissement zijn recht op vrij verkeer heeft uitgeoefend door zich permanent in die lidstaat te vestigen om daar een zelfstandige economische activiteit uit te oefenen - pensioenrechten ontleent aan een pensioenvoorziening die is ingesteld en fiscaal is goedgekeurd in zijn lidstaat van herkomst.
EU-Hof Het EU-Hof verklaart zich allereerst bevoegd om een prejudiciële beslissing op dit verzoek uit het Verenigd Koninkrijk te nemen, omdat het prejudiciële verzoek vóór het einde van de overgangsperiode als gevolg van de Brexit - dus vóór 31 december 2020 - is ingediend ( artikel 86, lid 2, Terugtrekkingsakkoord tussen de EU en het VK ). Aangezien M door zijn Ierse nationaliteit een EU-burger is, die zijn recht om in het Verenigd Koninkrijk te verblijven vóór 31 december 2020 heeft uitgeoefend, kan hij volgens het EU-Hof de bescherming van het Terugtrekkingsakkoord genieten. Als zelfstandige geniet M volgens het EU-Hof in het Verenigd Koninkrijk derhalve vrijheid van vestiging in de zin van artikel 49 EU-Werkingsverdrag .
Het EU-Hof merkt op dat het Britse faillissementsrecht de volledige en automatische uitsluiting van pensioenrechten uit een failliete boedel afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de pensioenregeling waarin de rechten zijn ondergebracht, vooraf door de Britse belastingautoriteiten is goedgekeurd. Die voorwaarde wordt ook toegepast in het geval dat de pensioenregeling die in de lidstaat van herkomst van de betrokken EU-burger (in dit geval: Ierland) is vastgesteld en fiscaal is goedgekeurd vóór het moment dat deze EU-burger permanent naar de lidstaat van vestiging (in dit geval: het Verenigd Koninkrijk) verhuisde.
Dergelijke pensioenregelingen moeten volgens het EU-Hof, doordat de betreffende bepaling voor de integrale en automatische uitsluiting van pensioenrechten uit de failliete boedel in beginsel de voorwaarde oplegt dat de pensioenvoorziening waaraan die rechten worden ontleend vooraf fiscaal is goedgekeurd, ook wanneer het gaat om een voorziening die is ingesteld en reeds is goedgekeurd in de lidstaat van herkomst van de betrokken EU-burger voordat hij zich permanent in het VK vestigde, in strijd met artikel 49 EU-Werkingsverdrag worden geacht. De betrokken nationale bepaling is volgens het EU-Hof indirect discriminerend en in strijd met de regel van gelijke behandeling zoals neergelegd in artikel 49 EU-Werkingsverdrag. Daarmee is er volgens het EU-Hof in dit geval dus sprake van een beperking van de vrijheid van vestiging.
Vervolgens stelt het EU-Hof dat een dergelijke beperking van een fundamentele vrijheid slechts kan worden gerechtvaardigd door een dwingende reden van algemeen belang, die geschikt is om het nagestreefde doel te dienen en die niet verder gaat dan noodzakelijk is om dat doel te bereiken. Het EU-Hof oordeelt dat een dergelijke dwingende reden van algemeen belang in deze zaak aan de orde kan zijn, maar dat de opgegeven reden in dit geval, namelijk het waarborgen van een evenwichtige bescherming van de belangen van de gefailleerde en de belangen van de schuldeisers, nadere verduidelijking behoeft. Ook is het volgens het EU-Hof aan de verwijzende rechter om na te gaan of het evenredig is met het nagestreefde doel dat een aanvullende goedkeuring van de Britse fiscale autoriteiten vóór het moment van faillissement als voorwaarde wordt gesteld om in aanmerking te kunnen komen voor de bescherming van volledige en automatische uitsluiting uit de failliete boedel. Het EU-Hof concludeert dat artikel 49 EU-Werkingsverdrag zich - in de situatie dat een EU-burger zich voorafgaand aan zijn faillissement via uitoefening van het recht op vrij verkeer permanent in een lidstaat vestigt om daar een economische activiteit uit te oefenen en pensioenrechten ontleent aan een pensioenvoorziening die is ingesteld en fiscaal is goedgekeurd in de lidstaat van herkomst - verzet tegen een nationale regeling die pensioenrechten op grond van een pensioenvoorziening in beginsel volledig en automatisch uitsluit van een failliete boedel door de voorwaarde dat de pensioenvoorziening op het moment van het faillissement in deze lidstaat fiscaal is goedgekeurd.
Meer informatie: