EU-Hof: Rechter die uitspraak moet doen over sociale bijstand ernstig zieke asielzoeker mag werking terugkeerbesluit schorsen
Nieuwsbericht | 02-10-2020
Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 30 september 2020 in de zaak C-233/19, CPAS de Liège .
Achtergrond
B. (asielzoekster) lijdt aan een aantal ernstige ziekten. Na afwijzing van haar asielverzoek is tegen B. een terugkeerbesluit genomen. Als gevolg van het terugkeerbesluit is ook de sociale bijstand aan B. opgeschort. B. is in beroep gegaan tegen zowel het terugkeerbesluit als het besluit tot opschorting van haar sociale bijstand.
De rechter die moet oordelen over de opschorting van de sociale bijstand meent dat hij het hoger beroep van B. zal moeten toewijzen indien schorsende werking moet worden toegekend aan het beroep tegen het terugkeerbesluit bij een andere rechter. Hij geeft evenwel aan dat dit beroep op grond van de Belgische wetgeving geen schorsende werking heeft.
EU-Hof
De verwijzende rechter twijfelt hoe hij de terugkeerrichtlijn ( 2008/115/EG ), gelezen in het licht van het Handvest, moet uitleggen. Hij wil weten of een nationale rechter in een geding inzake sociale bijstand, waarvan de uitkomst afhangt van een eventuele schorsing van een terugkeerbesluit dat is genomen ten aanzien van een zieke derdelander, kan oordelen dat een beroep tegen dat terugkeerbesluit van rechtswege schorsende werking heeft.
Het EU-Hof wijst erop dat volgens de terugkeerrichtlijn aan een onderdaan van een derde land een doeltreffend rechtsmiddel moet worden toegekend dat hij kan aanwenden tegen een jegens hem genomen terugkeerbesluit. Dit rechtsmiddel heeft niet noodzakelijkerwijs een schorsende werking, aldus het EU-Hof. Echter, moeten de kenmerken van dat beroep wel in overeenstemming zijn met het recht op doeltreffende voorzieningen in rechte ( artikel 47 van het Handvest ) en het beginsel van non-refoulement ( artikel 19, lid 2, van het Handvest ).
Tegen die achtergrond bepaalt het EU-Hof dat een beroep tegen een terugkeerbesluit van rechtswege schorsende werking moet hebben om aan de betrokken derdelander de verzekering te geven dat er wordt voldaan aan de vereisten van het Handvest, met name wanneer de uitvoering van dat besluit voor die derdelander een ernstig risico kan inhouden dat hij wordt onderworpen aan een behandeling die in strijd is met het beginsel van non-refoulement. Dat is in het bijzonder het geval wanneer de uitvoering van een terugkeerbesluit voor een derdelander die aan een ernstige ziekte lijdt een ernstig risico kan inhouden dat zijn gezondheidstoestand op ernstige en onomkeerbare wijze verslechtert, aldus het EU-Hof. Het is aan de nationale wetgever om de nodige maatregelen te nemen om aan die verplichting te kunnen voldoen.
In het geval een nationale rechter de nationale wetgeving niet in overeenstemming met deze verplichting kan uitleggen, is hij op grond van het beginsel van voorrang van Unierecht verplicht de strijdige nationale wetgeving buiten toepassing te laten. Indien die nationale rechter tot de slotsom komt dat een derdelander geen beroepsmogelijkheid heeft tegen het terugkeerbesluit die van rechtswege de schorsing van dat besluit meebrengt, dient hij bijgevolg vast te stellen dat het door die derdelander ingestelde beroep van rechtswege schorsende werking heeft en daarbij indien nodig de nationale regeling buiten toepassing te laten die uitsluit dat dit beroep een dergelijke werking kan hebben.
Een dergelijke van rechtswege schorsende werking moet worden gewaarborgd voor rechtsmiddelen die zijn ingesteld tegen een terugkeerbesluit waarvan de uitvoering voor een derdelander die aan een ernstige ziekte lijdt een ernstig risico ‘kan’ inhouden dat zijn gezondheidstoestand op ernstige en onomkeerbare wijze verslechtert. Bij de beoordeling of de uitvoering van het bestreden terugkeerbesluit voor de betrokkene een dergelijk risico ‘kan’ inhouden, hoeft een nationale autoriteit zich in die context niet uit te spreken over de vraag of de uitvoering van dat besluit daadwerkelijk dat risico met zich meebrengt. Het is voldoende dat de derdelander argumenten aandraagt die niet kennelijk ongegrond zijn, aldus het EU-Hof.