EU-Hof: EU-lidstaten moeten bij de berekening van het ouderdomspensioen rekening houden met in andere lidstaten vervulde kinderopvoedingstijdvakken
Nieuwsbericht | 13-07-2022
Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 7 juli 2022 in de zaak C-576/20, CC tegen Pensionsversicherungsanstalt.
Achtergrond
Het gaat in deze zaak om een geding tussen CC en de Pensionsversicherungsanstalt (PVA), het orgaan dat verantwoordelijk is voor het Oostenrijkse wettelijke stelsel van de ouderdomsverzekering. Het geding heeft betrekking op de weigering van de PVA om bij de berekening van het ouderdomspensioen van CC de tijdvakken in aanmerking te nemen die CC in België en Hongarije heeft besteed aan de opvoeding van haar kinderen.
Het geding is uiteindelijk terechtgekomen bij de hoogste Oostenrijkse federale rechter in civiele en strafzaken. Deze rechter heeft vragen aan het EU-Hof gesteld die betrekking hebben op de voorwaarden waaronder een bevoegd orgaan van een lidstaat waar de betrokken persoon heeft gewerkt, verplicht is om de wetgeving van die lidstaat toe te passen op de tijdvakken van kinderopvoeding die door die persoon zijn vervuld in één of meer andere EU-lidstaten.
In het kader van de toepassing van verordening 1408/71, die aan verordening 883/2004 en verordening 987/2009 voorafging en geen bepaling over dat specifieke onderwerp bevatte, heeft het EU-Hof geoordeeld dat die eerste lidstaat zijn wetgeving op dergelijke tijdvakken van kinderopvoeding moet toepassen indien deze tijdvakken ‘voldoende nauw verband’ houden met tijdvakken van werkzaamheden in loondienst of anders dan in loondienst die de betrokkene eerder op zijn eigen grondgebied heeft vervuld (Reichel-Albert, C-522/10). Die lidstaat moet die tijdvakken in aanmerking nemen op grond van artikel 21 van het EU-Werkingsverdrag (vrij verkeer van personen).
Waar het in deze zaak om draait, is of die juridische oplossing nog van toepassing is nu de EU-wetgever artikel 44, lid 2, van verordening 987/2009 heeft vastgesteld, waarin uitdrukkelijk een reeks criteria ter verduidelijking van die verplichting is opgenomen.
EU-Hof
Bij uitsluiting of niet?
Het EU-Hof gaat in de eerste plaats na of artikel 44 van verordening 987/2009 de inaanmerkingneming van in verschillende lidstaten vervulde kinderopvoedingstijdvakken al dan niet bij uitsluiting regelt. In dat kader stelt het EU-Hof vast dat verordening 1408/71, maar ook verordening 883/2004 en verordening 987/2009, tot de regelingen betreffende het vrij verkeer van personen behoren. De doelstelling om de eerbiediging van het in artikel 21 van het EU-Werkingsverdrag verankerde beginsel van vrij verkeer van personen te verzekeren, geldt volgens het EU-Hof daarom ook in het kader van verordening 883/2004 en verordening 987/2009.
Een uitlegging volgens welke artikel 44 van verordening 987/2009 de inaanmerkingneming van in verschillende lidstaten vervulde tijdvakken van kinderopvoeding bij uitsluiting regelt, druist volgens het EU-Hof in tegen de doelstellingen van verordening 987/2009, in het bijzonder de doelstelling om de eerbiediging van het vrij verkeer van personen te waarborgen. Een dergelijke uitlegging heeft namelijk tot gevolg dat personen die gebruik hebben gemaakt van hun vrij verkeer worden benadeeld. Die uitlegging kan tot gevolg hebben dat een lidstaat, die verantwoordelijk is voor het ouderdomspensioen van iemand die uitsluitend in die lidstaat heeft gewerkt en premies heeft betaald, zou kunnen weigeren om de door diegene in die andere lidstaat vervulde tijdvakken van kinderopvoeding in aanmerking te nemen bij de toekenning van een dergelijk pensioen.
Het EU-Hof oordeelt dat artikel 44 van verordening 987/2009 niet bij uitsluiting regelt of en hoe de door eenzelfde persoon in verschillende lidstaten vervulde kinderopvoedingstijdvakken in aanmerking worden genomen.
Toepasselijkheid van eerdere rechtspraak
In de tweede plaats onderzoekt het EU-Hof of de rechtspraak die voortvloeit uit het arrest Reichel-Albert (C-522/10) kan worden toegepast op een situatie waarin verordening 987/2009 ratione temporis van toepassing is, maar de betrokkene niet voldoet aan één van de voorwaarden die in artikel 44, lid 2 van verordening 987/2009 wordt genoemd.
Het EU-Hof brengt in herinnering dat artikel 44 van verordening 987/2009 de inaanmerkingneming van tijdvakken van kinderopvoeding in andere EU-lidstaten niet bij uitsluiting regelt (zie hierboven) en dat de doelstelling om de naleving van het in artikel 21 van het EU-Werkingsverdrag verankerde beginsel van vrij verkeer van personen te verzekeren ook geldt in het kader van verordening 883/2004 en verordening 987/2009 (zie eveneens hierboven). Daaruit volgt dat de lering uit het arrest Reichel-Albert (C-522/10) ook kan worden toegepast op een situatie waarin verordening 987/2009 ratione temporis van toepassing is en de betrokkene niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 44, lid 2 van verordening 987/2009.
Hieruit volgt dat in een situatie waarin de betrokkene, zowel vóór als na de overbrenging van zijn woonplaats naar de andere lidstaten waar hij zijn kinderopvoedingstijdvakken heeft vervuld, uitsluitend heeft gewerkt en premies heeft betaald in de lidstaat die verantwoordelijk is voor zijn ouderdomspensioen, deze lidstaat overeenkomstig de rechtspraak die voortvloeit uit het arrest Reichel-Albert (C-522/10) deze tijdvakken op grond van artikel 21 van het EU-Werkingsverdrag in aanmerking moet nemen bij de toekenning van een ouderdomspensioen.
Meer informatie: