EU-Hof verduidelijkt reikwijdte van het Europees onderzoeksbevel
Nieuwsbericht | 23-01-2025
Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 9 januari 2025 in zaak C-583/23 (Delda). Achtergrond Het verzoek om een prejudiciële beslissing van de Franse verwijzende rechter (de Cour de cassation) betreft de uitleg van artikelen 1 en 3, van richtlijn 2014/41/EU betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken (de EOB-richtlijn).
De prejudiciële vraag wordt gesteld in het kader van een verzoek van de Spaanse autoriteiten aan hun Franse tegenhangers om een persoon, aangeduid als AK, ten eerste in kennis te stellen van een jegens hem uitgevaardigde tenlastelegging, en, ten tweede, in de gelegenheid te stellen zijn opmerkingen over de in dat bevel vermelde feiten kenbaar te maken. Dit verzoek omvatte tevens een bevel tot plaatsing in voorlopige hechtenis en een bevel tot betaling van een borgsom.
De verwijzende rechter wil van het EU-Hof uitleg over de reikwijdte van het begrip “onderzoeksmaatregel” waarvoor een EOB in de zin van de EOB-richtlijn kan worden uitgevaardigd, omdat de richtlijn dat begrip niet nader definieert.
EU-Hof Het EU-Hof oordeelt dat een EOB gericht moet zijn op het verzamelen van bewijsmateriaal. Het begrip “onderzoeksmaatregel” verwijst wat betreft de bewoording in artikelen 1 en 3 van de richtlijn naar “elke onderzoekshandeling die ertoe strekt het bestaan van een laakbaar feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de identiteit van de dader vast te stellen”. Het EU-Hof baseert deze overweging mede op een analyse van andere bepalingen (dan artikel 1 en 3) in de EOB-richtlijn, alsmede het nagestreefde doel van de Uniewetgever om de justitiële samenwerking op het gebied van bewijsgaring in grensoverschrijdende strafzaken verbeteren.
Wat betreft het verzoek om de betrokkene in kennis te stellen van een tenlastelegging, oordeelt het EU-Hof dat een dergelijke kennisgeving als zodanig geen onderzoeksmaatregel in de zin van die richtlijn kan vormen omdat het niet tot doel heeft bewijs te vergaren. Het verzoek van de Spaanse autoriteiten omvatte een bevel tot betaling van een borgsom, maar dat is volgens het EU-Hof evenmin een onderzoeksmaatregel. Het bevel tot plaatsing in voorlopige hechtenis valt ook buiten de reikwijdte van het EOB. Behalve in het geval waarin personen die reeds in hechtenis zijn worden overgebracht om een onderzoeksmaatregel te kunnen uitvoeren, kan een EOB niet leiden tot vrijheidsbeneming in de zin van artikel 6 EVRM .
Tot slot, wat betreft het verzoek om de verdachte horen, merkt het EU-Hof op dat dit enkel middels een EOB kan indien het verzoek tot doel heeft bewijsmateriaal te verkrijgen. Een verhoor dat louter is bedoeld om de verdachte in staat te stellen opmerkingen te maken over de tegen hem ingeleide strafprocedure, is volgens het EU-Hof geen “onderzoeksmaatregel” in de zin van de richtlijn. Indien het verzoek om verhoor ertoe strekte bewijzen te verzamelen, zouden de Franse autoriteiten volgens het EU-Hof in beginsel wel verplicht zijn geweest om in ieder geval dat deel van het verzoek (tot verhoor) in te willigen, en na verificatie bij de Spaanse autoriteiten dat zij zich niet verzetten tegen een gedeeltelijke uitvoering van het verzoek. Als de Spaanse autoriteiten hadden vermeld dat AK volgens het Spaanse nationale recht pas gehoord kon worden na de kennisgeving van de tenlastelegging (als vormvereiste), had de kennisgeving volgens het EU-Hof ook uitgevoerd moeten worden. De autoriteiten moeten immers ten volle gebruik kunnen maken van de instrumenten van de EOB-richtlijn en hiertoe samenwerken. Daarom moet de uitvoerende autoriteit de door de uitvaardigende autoriteit uitdrukkelijk aangegeven vormvoorschriften en procedures in acht nemen (artikel 9, lid 2 van de richtlijn ).
Meer informatie: ECER-dossier : Strafrechtelijke samenwerking- EOB