EU-Hof: vergoeding aan werknemers wegens Covid-19-isolatiemaatregelen vormt geen prestatie bij ziekte

Contentverzamelaar

EU-Hof: vergoeding aan werknemers wegens Covid-19-isolatiemaatregelen vormt geen prestatie bij ziekte

Prestaties bij ziekte in de zin van de EU-coördinatieverordening sociale zekerheid hebben de genezing van de patiënt ten doel. Dit is niet het geval bij een vergoeding die aan werknemers wordt toegekend wegens inkomensverlies als gevolg van Covid-19-isolatiemaatregelen. Een dergelijke vergoeding wordt namelijk toegekend ongeacht of de betrokken persoon daadwerkelijk ziek is of niet. Het is voor de toekenning van die vergoeding voldoende dat de betrokkene vermoedelijk Covid-19 heeft of mogelijk besmettelijk is. Dat is het antwoord van het EU-Hof op vragen van een Oostenrijkse rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 15 juni 2023 in de zaak C-411/22, Thermalhotel Fontana.

Achtergrond

Eind 2020 werden verschillende medewerkers van het Oostenrijkse hotel Thermalhotel Fontana getest op Covid-19. Het hotel meldde de positieve testresultaten bij de Oostenrijkse bevoegde gezondheidsautoriteit. Sommige van de betrokken werknemers woonden in Slovenië en Hongarije. Daarom legde de Oostenrijkse gezondheidsautoriteit hen geen isolatiemaatregelen op overeenkomstig de toepasselijke Oostenrijkse wetgeving (EpiG), maar bracht zij de Hongaarse en Sloveense bevoegde autoriteiten op de hoogte. Deze autoriteiten hebben de betrokken werknemers op hun respectieve woonplaatsen isolatiemaatregelen opgelegd overeenkomstig de nationale wetgeving. Tijdens deze isolatieperiode heeft Thermalhotel Fontana overeenkomstig het Oostenrijkse arbeidsrecht de lonen van de betrokken werknemers doorbetaald.

Aangezien het hotel van mening was dat het recht op vergoeding van het inkomensverlies op hem was overgegaan door de betaling van hun loon, heeft het de bevoegde Oostenrijkse administratieve instantie verzocht om vergoeding van het inkomensverlies van zijn werknemers tijdens de isolatieperioden (op grond van het EpiG). Deze verzoeken zijn door de bevoegde overheidsinstantie afgewezen. De tegen deze beslissing ingestelde beroepen werden in eerste aanleg eveneens ongegrond verklaard. De rechtbank was van oordeel dat alleen besluiten die berusten op een administratieve maatregel die op grond van het EpiG is genomen en tot een verlies van inkomsten voor de werknemers leidt, recht op vergoeding geven.

De procedure is uiteindelijk terechtgekomen bij de hoogste bestuursrechter van Oostenrijk (hierna: de verwijzende rechter). De verwijzende rechter wil van het EU-Hof weten of de aan werknemers tijdens hun isolatie toegekende vergoeding een ‘prestatie bij ziekte’ in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), van de EU-coördinatieverordening sociale zekerheid vormt en, derhalve, of deze vergoeding binnen de werkingssfeer van die verordening valt. Indien dit het geval zou zijn, is de verwijzende rechter van mening dat de Oostenrijkse autoriteiten overeenkomstig artikel 5, onder b), van die verordening rekening moeten houden met een door een andere lidstaat genomen isolatiemaatregel alsof deze door een Oostenrijkse autoriteit was genomen.

Indien de eerste vraag evenwel ontkennend wordt beantwoord, wenst de verwijzende rechter te vernemen of het in artikel 45 van het EU-Werkingsverdrag en artikel 7 van verordening nr. 492/2011 neergelegde beginsel van het vrije verkeer van werknemers zich verzet tegen een regeling van een lidstaat die de toekenning van een vergoeding afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de isolatiemaatregel door diezelfde lidstaat is opgelegd.

EU-Hof

Prestatie bij ziekte

Het EU-Hof brengt in herinnering dat de coördinatieverordening sociale zekerheid van toepassing is op uitkeringen die (i) zonder enige individuele en discretionaire beoordeling van de persoonlijke behoeften aan de rechthebbenden wordt toegekend op basis van een wettelijk omschreven situatie, en (ii) verband houden met één van de in artikel 3, lid 1, van de coördinatieverordening uitdrukkelijk genoemde eventualiteiten. Volgens het EU-Hof is in het onderhavige geval niet voldaan aan de tweede voorwaarde.

Volgens vaste rechtspraak van het EU-Hof is het wezenlijke doel van ‘prestaties bij ziekte’ in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), van de coördinatieverordening de genezing van de patiënt. Dit is echter niet het geval bij een vergoeding zoals die waarin het EpiG voorziet, aangezien het voor het verkrijgen van een dergelijke vergoeding irrelevant is of de persoon daadwerkelijk ziek is of niet (als gevolg van Covid-19). Voldoende is dat de persoon vermoedelijk Covid-19 heeft of mogelijk besmettelijk is. Daarnaast wordt een dergelijke isolatiemaatregel niet opgelegd met het oog op de genezing van de geïsoleerde persoon, maar om de bevolking te beschermen tegen besmetting door deze persoon.

Vrij verkeer van werknemers

Het EU-Hof brengt in herinnering dat het vrij verkeer van werknemers de afschaffing inhoudt van elke discriminatie op grond van de nationaliteit tussen de werknemers van de lidstaten wat betreft de werkgelegenheid, de beloning en andere arbeidsvoorwaarden. Een werknemer die onderdaan is van een lidstaat, moet op het grondgebied van andere lidstaten dezelfde sociale en fiscale voordelen genieten als de nationale werknemers. De onderhavige vergoeding uit het EpiG kan volgens het EU-Hof worden aangemerkt als een sociaal voordeel, omdat die vergoeding aan de in isolatie geplaatste personen wordt betaald voor financiële nadelen wegens de belemmering van hun beroepswerkzaamheden.

Volgens de rechtspraak van het EU-Hof moet een bepaling van nationaal recht als indirect discriminerend worden beschouwd wanneer zij naar de aard ervan werknemers uit andere lidstaten meer treft dan nationale werknemers, tenzij zij objectief gerechtvaardigd is en evenredig is aan het nagestreefde doel. De vergoeding waarin het EpiG voorziet, wordt alleen toegekend aan personen die krachtens deze wet verplicht zijn zich te isoleren als gevolg van een maatregel van de nationale gezondheidsautoriteiten, en dus alleen aan personen die op het Oostenrijkse nationale grondgebied wonen. De vergoeding is volgens het EU-Hof dus indirect gekoppeld aan een voorwaarde van verblijf op Oostenrijks grondgebied, die migrerende werknemers in hogere mate treft en dus een indirecte discriminatie vormt.

Wat de objectieve rechtvaardiging van de onderhavige nationale maatregel betreft, is het EU-Hof van oordeel dat het in het belang is van de volksgezondheid dat isolatiemaatregelen worden opgelegd en dat in de betaling van een vergoeding wordt voorzien om de naleving van die maatregelen te bevorderen. Dat de vergoeding slechts wordt betaald aan personen die op grond van de nationale regeling – in casu het EpiG – in isolatie worden geplaatst, en met name niet aan migrerende werknemers die in isolatie worden geplaatst naar aanleiding van de gezondheidsmaatregelen die van kracht zijn in hun woonlidstaat, is echter niet geschikt om dat doel te bereiken. Het verstrekken van die vergoeding aan dergelijke migrerende werknemers zou hen evenzeer kunnen aanmoedigen om de hun opgelegde isolatiemaatregel na te leven, hetgeen ten goede komt aan de volksgezondheid.

Meer informatie: