EU-Hof veroordeelt het Verenigd Koninkrijk tot het betalen van 32 miljoen euro wegens het niet nakomen van een eerder arrest

Contentverzamelaar

EU-Hof veroordeelt het Verenigd Koninkrijk tot het betalen van 32 miljoen euro wegens het niet nakomen van een eerder arrest

In een eerder arrest (het niet-nakomingsarrest) heeft het EU-Hof geoordeeld dat het Verenigd Koninkrijk een richtlijn niet juist heeft omgezet. Het Verenigd Koninkrijk heeft bijna drie jaar verzuimd om maatregelen te nemen om uitvoering te geven aan dit niet-nakomingsarrest. Daarom moet het Verenigd Koninkrijk een forfaitaire som van 32 miljoen euro betalen. Dat is het antwoord van het EU-Hof in de eerste procedure wegens niet-nakoming van een arrest van het EU-Hof tegen het Verenigd Koninkrijk.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 28 september 2023 in de zaak C-692/20 (Commissie/Verenigd Koninkrijk).

Achtergrond

In zijn arrest in de zaak C-503/17 (hierna: het niet-nakomingsarrest) heeft het EU-Hof geoordeeld dat het Verenigd Koninkrijk zijn verplichtingen uit hoofde van richtlijn 95/60 niet is nagekomen door het gebruik van gemerkte brandstof toe te staan voor particuliere pleziervaartuigen. Brandstof die vrijgesteld is van accijns of onder een verlaagd accijnstarief valt, mag worden gemerkt. Brandstof voor particuliere pleziervaartuigen is niet vrijgesteld.

De Commissie stuurde op 15 mei 2020 een aanmaningbrief aan het Verenigd Koninkrijk met het verzoek om binnen vier maanden opmerkingen in te dienen. Op dat moment was het Verenigd Koninkrijk al geen EU-lidstaat meer. Gedurende de overgangsperiode, dat wil zeggen tot 31 december 2020, was het EU-recht nog op het gehele Verenigd Koninkrijk van toepassing en sinds 1 januari 2021 alleen nog op Noord-Ierland. Het Verenigd Koninkrijk heeft op de brief van de Commissie geantwoord dat vanaf april 2022 het recht om gemerkte brandstof te gebruiken zou worden afgeschaft voor de particuliere pleziervaartuigen.

Omdat het Verenigd Koninkrijk niet binnen de gestelde termijn uitvoering heeft gegeven aan het niet-nakomingsarrest, heeft de Commissie overeenkomstig artikel 260, lid 2, van het EU-Werkingsverdrag beroep ingesteld en het EU-Hof verzocht om te verklaren dat het Verenigd Koninkrijk niet de nodige maatregelen heeft genomen die nodig zijn om het niet-nakomingsarrest uit te voeren. Daarbij heeft zij het EU-Hof ook verzocht om het Verenigd Koninkrijk een forfaitaire som te laten betalen voor de tijd dat geen uitvoering is gegeven aan het niet-nakomingsarrest.

EU-Hof

Het EU-Hof oordeelt dat het Verenigd Koninkrijk niet alle nodige maatregelen heeft genomen om binnen de door de Commissie gegeven termijn (te weten tot 15 september 2020) uitvoering te geven aan het niet-nakomingsarrest, en daardoor zijn verplichtingen overeenkomstig artikel 260, lid 2, van het EU-Werkingsverdrag heeft geschonden. In dat kader oordeelt het EU-Hof dat het niet-uitvoeren van het niet-nakomingsarrest niet kan worden gerechtvaardigd door interne of praktische moeilijkheden, en dat de gestelde termijn van vier maanden om opmerkingen in te dienen over de uitvoering van het niet-nakomingsarrest onredelijk noch ontoereikend was.

Omdat het Verenigd Koninkrijk niet binnen de termijn van vier maanden alle nodige maatregelen heeft getroffen om uitvoering te geven aan het niet-nakomingsarrest, veroordeelt het EU-Hof het Verenigd Koninkrijk tot het betalen van een forfaitaire som van 32 miljoen euro. Hierbij houdt het EU-Hof rekening met de ernst van de inbreuk, de duur van de inbreuk en de financiële draagkracht van het hele Verenigd Koninkrijk (en niet alleen van Noord-Ierland).

Meer informatie: