EU-Hof: voor gebruik onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking kan aanbestedende dienst alleenrecht bescherming niet inroepen als die daaraan is toe te schrijven
Nieuwsbericht | 16-01-2025
Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 9 januari 2025 in zaak C‑578/23 (Česká republika – Generální finanční ředitelství).
Achtergrond Het verzoek om een prejudiciële beslissing van de Tsjechische verwijzende rechter betreft de uitleg van artikel 31, punt 1, onder b), van richtlijn 2004/18/EG betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten, die is ingetrokken bij en vervangen door richtlijn 2014/24/EU. Het verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen de Česká republika –Generální finanční ředitelství (directoraat-generaal financiën, Tsjechië; hierna: „DGF”) en de Úřad pro ochranu hospodářské soutěže (Tsjechische bureau voor de bescherming van de mededinging; hierna: „mededingingsautoriteit”) over een door deze laatste vastgestelde inbreuk die erin bestaat dat het DGF gebruik heeft gemaakt van een procedure van gunning door onderhandelingen zonder voorafgaande bekendmaking van een aankondiging van een opdracht zonder dat was voldaan aan de daartoe vereiste voorwaarden.
Het Tsjechische ministerie van Financiën heeft op 29 juni 1992 met de vennootschap IBM World Trade Europe/Middle East/Africa Corporation een overeenkomst gesloten die heeft geleid tot de invoering van een IT‑systeem voor de Tsjechische belastingadministratie (hierna: „oorspronkelijke overeenkomst”). Het DGF, dat is opgericht in 2013 en verantwoordelijk is voor de Tsjechische belastingadministratie, heeft dit ministerie op dit gebied opgevolgd.
Na het inleiden – op 1 maart 2016 – van een procedure van gunning door onderhandelingen zonder voorafgaande bekendmaking van een aankondiging van een opdracht overeenkomstig de Tsjechische wet op de overheidsopdrachten, heeft het DGF in het kader van deze procedure op 20 mei 2016 de overheidsopdracht voor het onderhoud van dit IT‑systeem, ter waarde van 33 294 389 Tsjechische kronen (CZK) (ongeveer 1 300 000 euro), exclusief belasting over de toegevoegde waarde (btw), gegund aan de vennootschap IBM Česká republika spol. s r. o., waarvan in 1992 de enige vennoot de vennootschap IBM World Trade Europe/Middle East/Africa Corporation was.
Deze procedure werd gebruikt om redenen die verband hielden met de technische continuïteit tussen het betrokken IT‑systeem en het onderhoud ervan na de garantieperiode, alsook om redenen van bescherming van de exclusieve auteursrechten van IBM Česká republika op de broncode van dit systeem (hierna: „toestand van exclusiviteit”). Krachtens de bepalingen van de oorspronkelijke overeenkomst is deze vennootschap immers de licentiehouder van voornoemd systeem.
De mededingingsautoriteit heeft bij besluit van 9 oktober 2017 vastgesteld dat het DGF een inbreuk heeft begaan door de betrokken overheidsopdracht aan IBM Česká republika te gunnen. Het DGF heeft immers de opdracht gegund zonder dat was voldaan aan de voorwaarden om van de procedure van gunning door onderhandelingen zonder voorafgaande bekendmaking van een aankondiging van een opdracht gebruik te kunnen maken. Om te beginnen heeft het niet aangetoond dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde overheidsopdracht om technische redenen alleen door IBM Česká republika kon worden uitgevoerd. Voorts was de noodzaak om de alleenrechten van laatstgenoemde op de broncode te beschermen het gevolg van het eerdere gedrag van de rechtsvoorganger van het DGF.
Nadat het bezwaar van het DGF tegen dit besluit door de voorzitter van de mededingingsautoriteit bij besluit was verworpen, heeft het DGF tegen dit laatste besluit beroep ingesteld bij de Tsjechische rechter in eerste aanleg. Deze rechter verwerpt het beroep. Het DGF stelt cassatieberoep in bij de hoogste bestuursrechter van Tsjechië, de verwijzende rechter. De verwijzende rechter heeft vragen over de uitleg van artikel 31, punt 1, onder b), van richtlijn 2004/18. Hij is van mening dat een overheidsopdracht niet in het kader van een procedure van gunning door onderhandelingen zonder voorafgaande bekendmaking van een aankondiging van een opdracht kan worden gegund aan een bepaalde ondernemer wanneer de gunning van deze opdracht vanwege de bescherming van alleenrechten is toe te rekenen aan de aanbestedende dienst. EU-Hof Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter volgens het EU-Hof in wezen te vernemen of artikel 31, punt 1, onder b), van richtlijn 2004/18 zo moet worden uitgelegd dat bij de beoordeling of het gedrag van de aanbestedende dienst een toestand van exclusiviteit in het leven heeft geroepen in de zin van deze bepaling, rekening moet worden gehouden met de feitelijke en juridische omstandigheden ten tijde van de sluiting van de overeenkomst betreffende de aanvankelijke prestatie, die aanleiding heeft gegeven tot het plaatsen van vervolgopdrachten.
Het EU-Hof beantwoordt deze vraag door te stellen dat artikel 31, punt 1, onder b), van richtlijn 2004/18/EG zo moet worden uitgelegd dat om het gebruik van de procedure van gunning door onderhandelingen zonder voorafgaande bekendmaking van een aankondiging van een opdracht in de zin van deze bepaling te rechtvaardigen, de aanbestedende dienst de bescherming van alleenrechten niet kan aanvoeren wanneer de reden van die bescherming aan hem is toe te schrijven. Of die reden aan hem is toe te schrijven, wordt volgens het EU-Hof niet enkel beoordeeld op basis van de juridische en feitelijke omstandigheden ten tijde van de sluiting van de overeenkomst betreffende de aanvankelijke prestatie, maar eveneens op basis van alle omstandigheden die de periode kenmerken tussen de datum van sluiting van die overeenkomst en de datum waarop de aanbestedende dienst kiest welke procedure wordt gevolgd om vervolgopdrachten te plaatsen.
Meer informatie: ECER-dossier: Aanbestedingen