EU-Hof: werkgevers van huishoudelijke hulp moeten systeem opzetten waarmee de duur van de dagelijkse arbeidstijd van elke huishoudelijke hulp kan worden gemeten

Contentverzamelaar

EU-Hof: werkgevers van huishoudelijke hulp moeten systeem opzetten waarmee de duur van de dagelijkse arbeidstijd van elke huishoudelijke hulp kan worden gemeten

Een geldende Spaanse regeling en de uitleg daarvan door de nationale rechterlijke instanties, volgens welke de werkgevers niet verplicht waren om een systeem in te voeren waarmee de dagelijkse arbeidstijd van elke werknemer kan worden gemeten, werden eerder in strijd bevonden met de richtlijn betreffende de organisatie van de arbeidstijd. De uitleg door rechters van een nationale bepaling of administratieve praktijk die werkgevers vrijstelt van de verplichting om dat systeem voor huishoudelijk personeel in te voeren, is niet in overeenstemming met de richtlijn. Dat is de uitspraak van het EU-Hof naar aanleiding van prejudiciƫle vragen van de Spaanse rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 19 december 2024 in zaak C-531/23 (Loredas).

Achtergrond
Een voltijds huishoudelijke hulp in Spanje vocht haar ontslag aan voor de Spaanse rechter. Aangezien haar ontslag oneerlijk werd verklaard, werden haar werkgevers veroordeeld tot het betalen van bedragen voor niet-opgenomen verlofdagen en extra betalingen. De Spaanse rechtbank was daarentegen van mening dat zij noch de gewerkte uren noch het gevorderde loon had bewezen. De Spaanse rechter was van mening dat de werkneemster zich niet uitsluitend kon beroepen op het feit dat haar werkgevers geen dagelijkse werktijdregistratie bijhielden, aangezien de Spaanse wetgeving bepaalde werkgevers, waaronder huishoudens, vrijstelt van de verplichting om de daadwerkelijk door hun werknemers gewerkte tijd te registreren.

De Spaanse rechterlijke instantie waarbij de werkneemster tegen deze beslissing beroep heeft ingesteld, betwijfelt of de nationale wettelijke regeling verenigbaar is met het Unierecht. Daarom heeft hij de zaak aanhangig gemaakt bij het EU-Hof.

EU-Hof
Het EU-Hof herinnert eraan dat het in het arrest CCOO (zaak C-55/18) heeft geoordeeld dat de destijds geldende Spaanse regeling en de uitleg daarvan door de nationale rechterlijke instanties, volgens welke de werkgevers niet verplicht waren om een systeem in te voeren waarmee de dagelijkse arbeidstijd van elke werknemer kan worden gemeten, in strijd waren met de richtlijn betreffende de organisatie van de arbeidstijd (richtlijn 2003/88/EG betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd). Naar aanleiding van dit arrest heeft de Spaanse wetgever de werkgevers verplicht om een dergelijk systeem in te voeren.

Het EU-Hof herinnert er ook aan dat alle autoriteiten van de lidstaten, met inbegrip van de rechterlijke instanties, moeten bijdragen tot de verwezenlijking van het door de richtlijnen beoogde resultaat. De uitleg door rechters van een nationale bepaling of administratieve praktijk die werkgevers vrijstelt van de verplichting om dat systeem voor huishoudelijk personeel in te voeren, is duidelijk niet in overeenstemming met de richtlijn. Meer in het bijzonder zijn de rechten van werknemers op dagelijkse en wekelijkse rusttijden en op de beperking van de maximale arbeidstijd (artikelen 3, 5 en 6 van de richtlijn), ook uitdrukkelijk neergelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (artikel 31, lid 2). Deze werknemers wordt dus de mogelijkheid ontnomen om het aantal gewerkte uren en de verdeling ervan in de tijd objectief en betrouwbaar vast te stellen.

Daarentegen kunnen specifieke kenmerken worden vastgesteld wegens de betrokken activiteitensector of wegens de specifieke kenmerken van bepaalde werkgevers, zoals hun omvang, mits de maximale wekelijkse arbeidstijd daadwerkelijk wordt gewaarborgd. Zo kunnen wegens de bijzondere kenmerken van de sector huishoudelijk werk afwijkingen worden vastgesteld voor overuren en deeltijdarbeid, mits deze afwijkingen de betrokken regeling niet inhoudsloos maken, hetgeen volgens het EU-Hof de Spaanse rechter dient na te gaan.

Aangezien huishoudelijk personeel een duidelijk vrouwelijke werknemersgroep vormt, kan niet worden uitgesloten dat er in dit geval sprake is van indirecte discriminatie op grond van geslacht, tenzij deze situatie objectief gerechtvaardigd is, hetgeen de Spaanse rechter eveneens zal moeten nagaan.

Meer informatie:
Persbericht Curia
ECER-dossier: Arbeidsrecht - Arbeidstijden