Signaleringsfiche C-393/17 Vlaamse Gemeenschap – Freddy en Thierry Kirschstein
Signaleringsfiche
Arrest van het Hof van Justitie van 4 juli 2019 in zaak C-393/17 Vlaamse Gemeenschap – Freddy en Thierry Kirschstein
Betrokken departementen
EZK en OCW
Sleutelwoorden
Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 2005/29/EG – Oneerlijke handelspraktijken – Werkingssfeer – Begrip ‘handelspraktijken’ - Richtlijn 2006/123/EG – Diensten op de interne markt – Strafrecht – Vergunningstelsels – Hoger onderwijs – Mastergraad – Verbod om zonder erkenning bepaalde diploma’s af te geven
Beleidsrelevantie
In het arrest geeft het Hof aan dat richtlijn 2005/29/EG niet van toepassing is op wettelijke regelingen die de markttoegang van partijen regelen. Richtlijn 2005/29/EG is namelijk gericht op de voorwaarden waaronder goederen en diensten worden aangeboden of aanbevolen en is niet gericht op het regelen van markttoegang, maar juist op het beschermen van consumenten tegen het gedrag van ondernemers nadat zij op de markt zijn toegelaten.
Het Hof geeft met dit arrest aan onder welke omstandigheden onderwijsactiviteiten niet zijn uitgezonderd van de werkingssfeer van richtlijn 2006/123/EG (de Dienstenrichtlijn). Het Hof geeft daarbij uitleg aan de uitzonderingen die zijn opgenomen in artikel 2, tweede lid, onder a en onder i, van de Dienstenrichtlijn.
Voorschriften die de toegang tot of de uitoefening van genoemde activiteiten reguleren, moeten voldoen aan de voorwaarden van artikel 10, lid 2, van de Dienstenrichtlijn. Een vergunningstelsel, versterkt door strafrechtelijke sancties, is in overeenstemming met de Dienstenrichtlijn, mits de voorwaarden voor afgifte van de vergunning non-discriminatoir, gerechtvaardigd door een dwingende reden van algemeen belang, evenredig met die reden van algemeen belang, duidelijk, ondubbelzinnig, objectief en transparant zijn.
Samenvatting
De heren Freddy en Thierry Kirschstein runnen in België een onderwijsinstelling, die hoger onderwijs aanbiedt met daarbij ook masteropleidingen. Deze onderwijsinstelling is niet door de Vlaamse Gemeenschap erkend. De instelling verleent na succesvolle afronding van de opleiding de graad van master. In België is het bij de Codex Hoger Onderwijs op straffe van een geldboete, dan wel gevangenisstraf verboden om diploma’s uit te geven met duidingen als ‘bachelor’, ‘master’ of ‘doctor’ indien de betrokken instelling niet daartoe erkend is. Als gevolg van het handelen in strijd met het verbod werden de heren Kirschstein bij vonnis van 14 december 2015 van de rechtbank van eerste aanleg Antwerpen een boete van 300 euro opgelegd. De heren Kirschstein kwamen hier op 29 december 2015 tegen in beroep bij de verwijzende rechter, het Belgisch Hof van Beroep.
De verwijzende rechter legt het Hof van Justitie drie prejudiciële vragen voor. Met de eerste vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of het verbod met betrekking tot het afgeven van de master-titel door niet-erkende onderwijsinstellingen in strijd is met richtlijn 2005/29 inzake oneerlijke handelsprakijken. De tweede en de derde vraag zien op de mogelijke strijdigheid van het verbod en strafbaarstelling met de Dienstenrichtlijn.
Het Hof oordeelt allereerst dat een regeling die betrekking heeft op de erkenning van marktdeelnemers om bepaalde diensten te verstrekken, waaronder het uitreiken van een bepaald diploma, geen betrekking heeft op de voorwaarden voor het bevorderen of in de handel brengen van diensten. Een dergelijke regeling heeft geen betrekking op een handelspraktijk die rechtstreeks verband houdt met de verstrekking van een dienst in de zin van richtlijn 2005/29/EG. De richtlijn is daarom ook niet van toepassing op een regeling die voorziet in de oplegging van strafrechtelijke sancties aan personen die een masterdiploma uitreiken zonder daartoe vooraf te zijn erkend door de bevoegde autoriteit.
Om de toepasselijkheid van de Dienstenrichtlijn te bepalen, gaat het Hof eerst na of er sprake is van een dienst. Onder verwijzing naar eerdere rechtspraak stelt het Hof dat de organisatie, tegen vergoeding, van activiteiten op het gebied van hoger onderwijs door instellingen die hoofdzakelijk met particuliere middelen worden gefinancierd en die commerciële winst nastreven, een economische activiteit (dienst) vormen. Het Hof toetst vervolgens of de betrokken onderwijsactiviteiten op de voet van artikel 2, tweede lid, onder a) en i), van de werking van de Dienstenrichtlijn zijn uitgezonderd.
Aangezien de betrokken onderwijsactiviteiten op eigen initiatief, met winstoogmerk en zonder overheidsfinanciering door particuliere marktdeelnemers worden verricht, is er geen sprake van niet-economische diensten van algemeen belang als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a, van de Dienstenrichtlijn. Het Hof stelt voorts dat uit de rechtspraak van het Hof volgt dat particuliere onderwijsactiviteiten aan universiteiten geen activiteiten in het kader van de uitoefening van openbaar gezag als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder i), van de Dienstenrichtlijn inhouden. Hetzelfde geldt voor de toekenning van een graad, die in voorkomend geval onder toezicht van de overheid en onder de door haar gestelde voorwaarden plaatsvindt.
Het Hof overweegt dat een regeling als de Belgische regeling (opleggen strafrechtelijke sancties aan personen die beschermde titels uitreiken zonder te zijn erkend), die de doeltreffendheid van de gestelde regels beoogt te waarborgen, tot gevolg zou hebben dat de regels van de Dienstenrichtlijn zouden worden omzeild indien het vergunningenstelsel niet in overeenstemming is met de vereisten van hoofdstuk III van de richtlijn. Het Hof spreekt daarom uit dat de Dienstenrichtlijn zich niet verzet tegen een regeling die voorziet in de oplegging van strafrechtelijke sancties aan personen die, zonder daartoe vooraf te zijn erkend, een “master”-diploma uitreiken, mits de voorwaarden voor het afgeven van een vergunning voor het verlenen van dat diploma voldoet aan de vereisten van artikel 10, tweede lid, van de Dienstenrichtlijn.
Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten
Er zijn geen gevolgen voor de Nederlandse wet- en regelgeving en uitvoeringspraktijk. Bij de regulering van (particuliere) onderwijsactiviteiten dient steeds te worden getoetst aan de Dienstenrichtlijn: vallen de activiteiten binnen de werkingssfeer van de Dienstenrichtlijn en zo ja, zijn de regels verenigbaar met de Dienstenrichtlijn, waar bij de inrichting rekening moet worden gehouden met de eisen van hoofdstuk III van de dienstenrichtlijn.
Voorstel voor behandeling
De ICER-H heeft het fiche vastgesteld en zendt dit fiche met het arrest ter kennisgeving aan de leden van het IOWJZ. Indien nodig kan het fiche ter kennisneming aan hun Ministers worden doorgeleid. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.