Signaleringsfiche C-41/23 Peigli

Contentverzamelaar

Signaleringsfiche C-41/23 Peigli

Signaleringsfiche


Arrest van het Hof van Justitie van 27 juni 2024 (Zesde kamer), C‑41/23 (Peigli)

Trefwoorden
Prejudiciële verwijzing – Sociaal beleid – Raamovereenkomst EVV, Unice en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Clausule 2 en 4 – Non-discriminatiebeginsel – Gelijke behandeling in arbeid en beroep – Honoraire magistraten en gewone magistraten – Clausule 5 – Maatregelen ter bestraffing van misbruik van overeenkomsten voor bepaalde tijd – Richtlijn 2003/88/EG – Artikel 7 – Jaarlijkse vakantie met behoud van loon

Betrokken departementen: JenV en SZW

Beleidsrelevantie
Het Hof heeft zich gebogen over de vraag van een Italiaanse rechter of ‘honoraire magistraten’ dezelfde economische en juridische behandeling moet worden toegekend als die welke voor ‘gewone’ Italiaanse magistraten geldt. Honoraire magistraten zijn juristen die naast hun voornaamste beroepsactiviteit voor een in theorie beperkte periode gerechtelijke taken uitoefenen en geen lid zijn van de rechterlijke macht. In Nederland worden dit honorair rechter-plaatsvervangers en honorair plaatsvervangend officieren van justitie genoemd. Het Hof heeft geoordeeld dat op grond van het Unierecht niet kan worden aanvaard dat honoraire magistraten die zich in een vergelijkbare situatie bevinden als gewone magistraten, worden uitgesloten van enig recht op vakantie met behoud van loon en van elke vorm van sociale bescherming en sociale zekerheid.


Samenvatting van feiten, redenering en dictum 
De zaak C-715/20 heeft betrekking op vier verzoekers die in Italië al meer dan zestien jaar ‘honoraire magistraten’ zijn. Zij vervullen in het bijzonder de functies van honoraire hulpofficier van justitie en honoraire rechter, waarvoor zij bezoldigingen ontvangen. Verzoekers hebben bij de Italiaanse rechter gevorderd dat aan hen dezelfde economische en juridische behandeling wordt toegekend als die welke voor gewone Italiaanse magistraten geldt. Meer concreet vinden verzoekers dat de herhaalde verlengingen van hun aanstelling voor bepaalde tijd in strijd zijn met het Unierecht. Ook vinden verzoekers dat zij recht hebben op een vergoeding tijdens gerechtelijke vakanties en op verplichte sociale zekerheid en verzekering tegen ongevallen en beroepsziekten.

De verwijzende rechter (Consiglio di Stato, de hoogte bestuursrechter in Italië) vraagt het Hof om uitleg van artikel 7 van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad en van clausules 4 en 5 van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst EVV, Unice en CEEP over arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (hierna: de raamovereenkomst). De raamovereenkomst is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad. 

Het Hof wijst erop dat zij al voor recht heeft verklaard dat het begrip ‘werknemer met een contract voor bepaalde tijd’ als bedoeld in clausule 2, punt 1, van de raamovereenkomst aldus moet worden uitgelegd dat een voor een beperkte tijd benoemde vrederechter die in het kader van zijn ambt reële en daadwerkelijke prestaties verricht die niet louter marginaal en evenmin bijkomstig van aard zijn en waarvoor hij vergoedingen met het karakter van een beloning ontvangt, onder dit begrip valt.  Aangezien uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat vrederechters ‘honoraire’ magistraten van de Italiaanse rechterlijke macht zijn, kan deze rechtspraak mogelijk ook van toepassing zijn op de magistraten in het hoofdgeding. Deze magistraten kunnen dus in beginsel vallen onder het begrip ‘werknemer met een contract voor bepaalde tijd’ als bedoeld in clausule 2, punt 1, van de raamovereenkomst, mits zij reële en daadwerkelijke prestaties verrichten die niet louter marginaal noch bijkomstig zijn en waarvoor zij vergoedingen met het karakter van een beloning ontvangen. Het is aan de verwijzende rechter om dit na te gaan.

Verder is het in het kader van het non-discriminatiebeginsel aan de verwijzende rechter om na te gaan of honoraire magistraten zoals verzoekers zich in een situatie bevinden die vergelijkbaar is met die van gewone magistraten. Als daarvan sprake is, moet worden nagegaan of er objectieve redenen bestaan die een dergelijk verschil in behandeling kunnen rechtvaardigen. Het Hof overweegt dat een vergelijkend toelatingsexamen dat speciaal voor gewone magistraten is opgezet met het oog op de toegang tot de rechterlijke macht, welke procedure niet van toepassing is voor de aanstelling van honoraire magistraten, het mogelijk maakt om uit te sluiten dat aan honoraire magistraten integraal de rechten worden toegekend die aan gewone rechters toekomen. Ook kunnen bepaalde verschillen in behandeling weliswaar gerechtvaardigd zijn door verschillen in de vereiste bekwaamheden en de aard van de taken waarvoor gewone magistraten verantwoordelijk zijn. Het Hof oordeelt echter dat artikel 7 van richtlijn 2003/88 en clausule 4 van de raamovereenkomst zich verzetten tegen een nationale regeling op grond waarvan, in tegenstelling tot gewone magistraten, honoraire magistraten die zich in een vergelijkbare situatie bevinden geen recht hebben op een vergoeding tijdens gerechtelijke vakanties noch op verplichte sociale zekerheid en verzekering tegen arbeidsongevallen en beroepsziekten.

Vervolgens oordeelt het Hof dat clausule 5 van de raamovereenkomst zich verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan de arbeidsverhouding van honoraire magistraten achtereenvolgens kan worden vernieuwd zonder dat, om misbruik van dergelijke vernieuwingen te voorkomen, is voorzien in doeltreffende en afschrikkende sancties of in de omzetting van de arbeidsverhouding van deze magistraten in een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd. Het Hof stelt vast dat het waarborgen van de continuïteit van de rechtsbedeling een legitieme doelstelling kan vormen die rechtvaardigt dat bepaalde arbeidsverhoudingen van honoraire magistraten worden vernieuwd. Gelet echter op het aantal vernieuwingen van de arbeidsverhouding van verzoekers in het hoofdgeding, lijken deze niet te zijn gebruikt om te voorzien in tijdelijke behoeften, zoals bijvoorbeeld een plotselinge en onvoorzienbare toename van het aantal geschillen, maar om te beantwoorden aan permanente behoeften van het Italiaanse gerechtelijk apparaat. Daarom concludeert het Hof dat, onder voorbehoud van de door de verwijzende rechter te verrichten beoordeling van de feiten in het hoofdgeding, de aan de orde zijnde regeling niet wordt gerechtvaardigd door een objectieve reden in de zin van clausule 5 van de raamovereenkomst.

Eerste inventarisatie van mogelijke effecten
Net als in Italië, krijgen honorair rechter-plaatsvervangers en honorair plaatsvervangend officieren van justitie in Nederland een forfaitaire vergoeding per zitting. Daarnaast hebben zij, in ieder geval vanuit deze functie, geen recht op vakantie met behoud van loon en sociale zekerheid. De vraag is of het voorgaande kan worden gehandhaafd. Blijkens het arrest moet daarvoor eerst worden nagegaan of honorair plaatsvervangers in Nederland met gewone rechters en officieren van justitie vergelijkbare deeltijdwerkers zijn.

Een gedeelte is niet openbaar, zie hieronder.

Er is besloten de hoogte van de forfaitaire vergoedingen te herijken. Naar verwachting zal daar een aantal maanden voor nodig zijn.

Voorstel voor verdere behandeling
De ICER-H zendt dit fiche met het arrest ter kennisneming aan de leden van het IOWJZ. Indien nodig kan het fiche ter kennisneming aan hun ministers worden doorgeleid.

Woo gronden
Een klein gedeelte van dit fiche kan niet openbaar gemaakt worden, omdat het betrekking heeft op een procesadvies. De openbaarmaking van dat gedeelte wordt geweigerd op grond van artikel 5.2 Woo en artikel 5.1, lid 2 sub i Woo.