Signaleringsfiche C-445/19 Viasat Broadcasting UK Ltd tegen TV2/Danmark A/S
Signaleringsfiche
Arrest van het Hof van Justitie van 24 november 2020 in zaak C-445/19 Viasat Broadcasting UK Ltd tegen TV2/Danmark A/S, Koninkrijk Denemarken.
Betrokken departementen
EZK, BZK, OCW, VWS
Sleutelwoorden
Prejudiciële verwijzing – Staatssteun – Publieke omroeporganisatie – Artikel 106, lid 2, VWEU – Diensten van algemeen economisch belang – Met de interne markt verenigbare steun – Artikel 108, lid 3, VWEU – Geen voorafgaande aanmelding – Verplichting voor de steunontvanger om onrechtmatigheidsrente te betalen – Renteberekening – In aanmerking te nemen bedragen
Beleidsrelevantie
In zijn arrest geeft het EU-Hof aan dat de verplichting tot het betalen van onrechtmatigheidsrente, net zoals bij reguliere staatssteun die achteraf verenigbaar is verklaard op grond van artikel 107, derde lid, VWEU, ook geldt wanneer de steun achteraf verenigbaar is verklaard op basis van artikel 106, lid 2, VWEU. Deze verplichting geldt ook voor de steun die de ontvanger heeft overgedragen op aan hem verbonden ondernemingen en de steun die aan de steunontvanger is betaald door een door de staat gecontroleerde onderneming, indien de staatssteun in strijd met artikel 108, lid 3, VWEU tot uitvoering is gebracht.
Samenvatting
Het geschil gaat tussen enerzijds de commerciële televisieomroep Viasat Broadcasting UK Ltd (hierna: Viasat) en anderzijds de Deense publieke omroep in staatseigendom TV2 Danmark A/S (hierna: TV2) en de Deense staat. De Deense staat heeft aan TV2 een openbaredienstverplichting opgelegd bestaande uit de productie en uitzending van nationale en regionale televisieprogramma’s. Als tegenprestatie ontvangt TV2 van de Deense staat middelen uit de omroepbijdragen.
Bij besluit van 20 april 2011 heeft de Europese Commissie (hierna: Commissie) vastgesteld dat deze tegenprestatie staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU vormt die in strijd met artikel 108, lid 3, VWEU onrechtmatig tot uitvoering is gebracht, maar wel verenigbaar is met de interne markt in de zin van artikel 106, lid 2, VWEU.
Viasat heeft bij het Deens Ostre Landsret (hierna: de verwijzende rechter) een vordering ingesteld tot betaling door TV2 van de rente over de periode waarin de betrokken steun onrechtmatig was (hierna: onrechtmatigheidsrente) die TV2 over het betrokken steunbedrag zou hebben betaald indien zij dat bedrag op de markt had moeten lenen in afwachting van de vaststelling van het definitieve besluit van de Commissie als bedoeld in artikel 108, lid 3, VWEU.
Bij verwijzingsbeslissing van 29 mei 2019 heeft de verwijzende rechter drie prejudiciële vragen gesteld. Met zijn eerste vraag wil de verwijzende rechter weten of een betaling van onrechtmatigheidsrente gelast kan worden ook wanneer er steun geleverd is die later als compensatie voor een dienst van algemeen economisch belang (DAEB) is gekwalificeerd en achteraf verenigbaar met de interne markt is bevonden. Volgens het EU-Hof moet deze vraag bevestigend worden beantwoord. De op de nationale rechterlijke instanties rustende verplichting om de ontvanger van staatssteun die in strijd met artikel 108, lid 3, VWEU tot uitvoering is gebracht te veroordelen tot betaling van onrechtmatigheidsrente geldt ook wanneer de Commissie in haar definitieve besluit tot de conclusie komt dat die steun op grond van artikel 106, lid 2, VWEU (compensatie voor de kosten van het beheer van een DAEB) verenigbaar is met de interne markt.
Daarnaast wil de rechter middels zijn tweede vraag meer toelichting op het CELF-arrest (C-199/06), met name inzake steun die overgedragen is aan de regionale dienstverleners en of deze overdracht moet worden meegewogen in het gelasten van de onrechtmatigheidsrente. Tot slot wil de verwijzende rechter weten hoe de verhouding tussen de winst gemaakt door een andere overheidsonderneming en de financieringsbehoeften van de dienstverlener aan wie staatssteun is verleend effect kan hebben op het gelasten van de onrechtmatigheidsrente. Op deze tweede en derde vraag antwoordt het EU-Hof, dat de op de nationale rechterlijke instanties rustende verplichting om de ontvanger van staatssteun die in strijd met artikel 108, lid 3, VWEU tot uitvoering is gebracht te veroordelen tot betaling van onrechtmatigheidsrente, ook geldt voor de steun die deze ontvanger heeft overgedragen aan de aan hem verbonden ondernemingen en de steun die aan de steunontvanger is betaald door een door de staat gecontroleerde onderneming.
Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten voor het beleid
Deze uitspraak benadrukt het belang van artikel 108, lid 3, VWEU, niet alleen voor reguliere staatssteun maar ook voor steun ter compensatie van de kosten voor het beheer van een DAEB. De aanmeldingsverplichting vormt een van de fundamentele aspecten van het bij het VWEU ingevoerde controlesysteem op het gebied van staatssteun. In het kader van dit systeem moeten de lidstaten bij de Commissie elke maatregel tot invoering of wijziging van steun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU aanmelden en mogen zij overeenkomstig artikel 108, lid 3, VWEU een dergelijke maatregel niet ten uitvoer leggen (standstill verplichting) zolang de Commissie geen definitief besluit heeft gegeven over deze maatregel. Tussentijds onrechtmatige steun (omdat het immers niet is aangemeld) is ondanks latere goedkeuring toch renteplichtig, zonder onderscheid tussen artikel 107 en artikel 106 VWEU. Dit brengt met zich dat extra voorzichtigheid bij de compensatie van een DAEB is geboden. Het EU Hof hanteert hierbij namelijk– ook als het gaat om een DAEB die weliswaar niet van te voren als staatssteun bij de Europese Commissie is aangemeld maar later door de Europese Commissie wel als staatssteun is goedgekeurd op grond van artikel 106, lid 2, van het VWEU - de strenge lijn dat de nationale rechter verplicht is om de ontvanger van de steun te gelasten rente te betalen over het tijdvak van de onrechtmatigheid (de periode totdat de staatssteun alsnog is goedgekeurd door de Europese Commissie); zogenoemde onrechtmatigheidsrente.
Voorstel voor behandeling
De ICER-H heeft het fiche vastgesteld en zendt dit fiche met het arrest ter kennisgeving aan de leden van het IOWJZ. Indien nodig kan het fiche ter kennisneming aan hun Ministers worden doorgeleid. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.