Signaleringsfiche C-55/20 Begrip nationale rechterlijke instantie

Contentverzamelaar

Signaleringsfiche C-55/20 Begrip nationale rechterlijke instantie

Signaleringsfiche

Arrest van het Hof van Justitie van 13 januari 2022 in zaak C-55/20

Betrokken departementen

EZK, JenV, VWS, FIN, SZW en OCW

Sleutelwoorden

„Prejudiciële verwijzing – Ontvankelijkheid – Artikel 267 VWEU – Begrip ‚nationale rechterlijke instantie’ – Tuchtgerecht van de orde van advocaten – Tuchtonderzoek naar een advocaat – Beslissing van de tuchtfunctionaris dat er geen sprake is van een tuchtrechtelijke overtreding en dat het onderzoek wordt beëindigd – Beroep door de minister van Justitie bij het tuchtgerecht van de orde van advocaten – Richtlijn 2006/123/EG – Diensten op de interne markt – Artikel 4, punt 6, en artikel 10, lid 6 – Vergunningstelsel – Intrekking van de vergunning – Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Niet-toepasselijkheid”

Beleidsrelevantie

Het Hof is meegegaan in de lijn van de Nederlandse inbreng. Dit betekent dat het huidige beleid in lijn is met het arrest van het Hof en het arrest dus geen beleidsrelevante gevolgen heeft. 

Samenvatting

De nationale openbaar aanklager van Polen (hierna: nationale openbaar aanklager) heeft op 20 juli 2017 de tuchtfunctionaris van de Orde van Advocaten verzocht om een tuchtprocedure in te leiden tegen R.G. Nadat dit verzoek door de tuchtfunctionaris is geweigerd en daartegen in beroep is gegaan bij het tuchtgerecht, is na terug verwijzing van de zaak naar de tuchtfunctionaris, de tuchtfunctionaris een onderzoek gestart en tot de conclusie gekomen dat geen sprake was van tuchtrechtelijke overtredingen. In het hoger beroep hiertegen, ingesteld door de minister van Justitie en de nationale openbaar aanklager, heeft het tuchtgerecht de zaak nogmaals terug verwezen naar de tuchtfunctionaris, waarna deze opnieuw een onderzoek is gestart en daarbij tot dezelfde conclusie is gekomen. Tegen de laatste beslissing is de minister van Justitie wederom in beroep gegaan bij het tuchtgerecht.

De verwijzende rechter is van mening dat, voordat het geschil kan worden beslecht, duidelijk moet worden of onderhavige tuchtrechtelijke procedure een procedure is in de zin van hoofdstuk III van de Dienstenrichtlijn, en meer specifiek of artikel 10, zesde lid, van de Dienstenrichtlijn op deze procedure van toepassing is.

Ter beantwoording van deze vraag, gaat het Hof eerst in op de vraag hoe tuchtregels gekwalificeerd dienen te worden. In lijn met het door Nederland aangevoerde, zijn tuchtregels niet te kwalificeren als vergunningsstelsel in de zin van artikel 4, punt 6, van de Dienstenrichtlijn, maar dienen zij gekwalificeerd te worden als eisen in de zin van artikel 4, punt 7, van de Dienstenrichtlijn. Dit omdat tuchtrechtelijke regels niet zien op de toegang tot de uitoefening van de betrokken beroepsactiviteit, maar enkel regels bevatten ten aanzien van het uitvoeren van de activiteit.

Hoewel het dus om eisen gaat, verduidelijkt het Hof dat wanneer een bevoegde instantie schrapping van de inschrijving op het tableau gelast vanwege het niet voldoen aan de tuchtrechtelijke eisen, dit wel kwalificeert wordt als het “intrekken van een vergunning” in de zin van artikel 10, zesde lid, van de richtlijn. Dit betekent dus dat wanneer de verwijzende rechter zou bepalen dat de vergunning van de aan de onderhavige procedure onderworpen advocaat, R.G., dient te worden ingetrokken als gevolg van een tuchtrechtelijke sanctie, artikel 10, zesde lid, van de richtlijn van toepassing is.

In onderhavig geval, is dit laatste echter niet aan de orde. Het bij de verwijzende rechter aanhangige beroep lijdt enkel tot een beslissing die ziet op het aanvaarden dan wel verwerpen van het beroep, als gevolg waarvan de zaak mogelijk wordt terug verwezen naar de tuchtfunctionaris. De beslissing kan geenszins tot gevolg hebben dat de vergunning van de aan de onderhavige procedure onderworpen advocaat wordt ingetrokken. Dit betekent dat de aanhangige procedure niet kan leiden tot een tuchtsanctie voor de advocaat.

Als gevolg van het hier bovenstaande, concludeert het Hof dan ook dan artikel 10, zesde lid, van de Dienstenrichtlijn, niet van toepassing is op de tuchtrechtelijke procedure zoals aanhangig gemaakt bij de verwijzende rechter.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten

Niet van toepassing.

Voorstel voor behandeling

De ICER-H stelt het fiche vast en zendt dit fiche met het arrest ter kennisgeving aan de leden van het IOWJZ. Indien nodig kan het fiche ter kennisneming aan hun Ministers worden doorgeleid. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.