Signaleringsfiche C-654/17 P Bayerische Motoren Werke AG tegen Europese Commissie

Contentverzamelaar

Signaleringsfiche C-654/17 P Bayerische Motoren Werke AG tegen Europese Commissie

Signaleringsfiche

Arrest van het Hof van Justitie van 29 juli 2019 in zaak C-654/17 P Bayerische Motoren Werke AG tegen Europese Commissie.

Betrokken departementen

EZK, BZK

Sleutelwoorden

Staatssteun – regionale investeringssteun – Algemene Groepsvrijstellingsverordening – steun die de drempel voor individuele aanmelding overschrijdt – steun die ten dele onverenigbaar is met de interne markt - noodzaak van de steun – stimulerend effect en proportionaliteit.

Beleidsrelevantie

Door gebruik te maken van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (Verordening (EU) nr. 651/2014, zoals gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 2017/1084 (hierna: AGVV) kunnen EU-lidstaten rechtmatig staatssteun verlenen. Staatssteun die de drempel uit de AGVV overstijgt moet ter voorgaande goedkeuring worden aangemeld bij de Europese Commissie. Het is de taak van de EU-lidstaten ervoor te zorgen dat aan alle vereisten van de AGVV wordt voldaan.

In zijn arrest geeft het EU-Hof aan dat het volgen van een kennisgevingsprocedure op grond van (een voorloper van) de AGVV niet automatisch betekent dat de steun verenigbaar is met de interne markt. Het Hof wijst op het onderscheid tussen het vermoeden van verenigbaarheid van de staatssteun bij het gebruik van de AGVV en de verenigbaarheid van staatssteun na goedkeuring door de Commissie. Een strikte toets aan de voorwaarden uit de AGVV (zowel door de steunverlenende autoriteit als de begunstigde van de steun) is bij het toepassen van de AGVV derhalve vereist. In het bijzonder dient er rekening te worden gehouden met het vereiste van stimulerende effect bij staatssteun aan grote ondernemingen. Uit het arrest volgt dat het van belang is regionale investeringssteun te beperken tot het strikt noodzakelijke, zelf als kan worden bewezen dat de staatssteun niet tot verstoring van de mededinging zou leiden of de mededinging ten goede zou komen.

Samenvatting

Duitsland had het voornemen om Bayerische Motoren Werke AG (hierna: BMW) staatssteun ter waarde van €49 miljoen (later verlaagd naar een contante waarde van €45,3 miljoen) te verlenen voor de bouw van een fabriek in Leipzig voor de productie van een elektrische en een hybride automodel. Doordat met dit steunvoornemen de aanmelddrempels uit de voorloper van de huidige AGVV (verordening (EG) nr. 800/2008), onderdeel regionale investeringssteun, werd overschreden heeft Duitsland de staatssteun bij de Commissie ter voorafgaande goedkeuring aangemeld op grond van de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2007-2013. Aangezien er twijfels waren over de verenigbaarheid van de steun, is de Commissie een formele onderzoeksprocedure op grond van artikel 108, lid 2, VWEU gestart. De Commissie acht in haar besluit van belang dat BMW ervoor kiest het project uit te voeren in Leipzig in plaats van München. Uitvoering van het project in München zou €17 miljoen goedkoper uitvallen. De Commissie komt tot de conclusie dat gezien het nagestreefde doel van regionale ontwikkeling de staatssteun slechts met de interne markt verenigbaar is voor wat betreft het verschil tussen de kosten van een investering in Leipzig of in München.

Nadat het Gerecht alle middelen van het door BWM ingestelde beroep tegen het besluit van de Commissie deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond heeft verklaard is BMW in beroep gegaan bij het Hof. BMW betoogt dat de Commissie artikel 107, lid 3, VWEU onjuist heeft toegepast omdat de Commissie de omvang van de verstoring van de mededinging niet heeft onderzocht aan de hand van een economische analyse. Overeenkomstig de Mededeling betreffende een diepgaande beoordeling van regionale steun voor grote investeringsprojecten is het aan de Commissie de positieve effecten die regionale steun kan hebben af te wegen tegen de potentiële negatieve effecten voor concurrenten van de begunstigde en voor andere regio’s. Een regionale steunmaatregel dient onder meer een stimulerend effect te hebben en evenredig te zijn. Hiervan is sprake wanneer de investering zonder de steun niet zou plaatsvinden of ergens anders zou plaatsvinden. De staatssteun is evenredig wanneer deze beperkt blijft tot het verschil in kosten hiervan. De Commissie hoeft niet aan te tonen dat de toekenning van de staatssteun de mededinging al dan niet zou verstoren. Deze afweging hoeft pas gemaakt te worden nadat de Commissie heeft vastgesteld dat de staatssteun noodzakelijk is.

BMW betoogt tevens recht te hebben op in ieder geval €22,5 miljoen, in dit geval de hoogte van de aanmeldingsdrempel omdat de Commissie met de AGVV de verantwoordelijkheid voor de beoordeling van de verenigbaarheid van de staatssteun (tot de aanmeldingsdrempel) heeft overgedragen aan de EU-lidstaten. In zijn arrest concludeert het Hof dat de Commissie als enige bevoegd blijft om staatssteun op grond van artikel 107, lid 3, VWEU verenigbaar te verklaren met de interne markt. De noodzaak (stimulerende effect) en de evenredigheid van de staatssteun moest nog blijken. Het enkele feit dat de aanmelddrempel €22,5 miljoen was, betekent nog niet dat BMW recht had op dit bedrag aan staatssteun. Ook een vaststelling door een EU-lidstaat dat aan de voorwaarden uit de AGVV wordt voldaan, is geen beletsel om de staatssteun onverenigbaar met de interne markt te verklaren. In het arrest benadrukt het Hof dat wanneer een EU-lidstaat van mening is dat de staatssteun voldoet aan de voorwaarden van AGVV, deze staatssteun hoogstens een vermoeden van verenigbaarheid met de interne markt heeft. Alleen de beoordeling van de Commissie kan leiden tot een verenigbaar verklaring, ook indien het bedrag de in de AGVV vastgestelde aanmeldingsdrempel niet overschrijdt . Het Hof komt in zijn arrest tot de conclusie dat de Commissie gerechtigd is om het steunbedrag dat het kostenverschil overschrijdt onverenigbaar te verklaren zonder de relevante markt te bepalen en zonder de positie van de begunstigde op die markt te beoordelen.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten voor het beleid

Deze uitspraak heeft geen directe gevolgen voor de Nederlandse uitvoeringspraktijk. De uitspraak benadrukt wel opnieuw het belang dat bij gebruik van de AGVV zowel de steunverlenende autoriteiten als de steunontvangers er strikt op dienen toe te zien dat aan alle van toepassing verklaarde voorwaarden wordt voldaan. Aan de voorwaarden van noodzaak en stimulerend effect van staatssteun wordt hierbij een groot belang gehecht. In de handleiding Algemene Groepsvrijstellingsverordening wordt hier reeds op gewezen.

Voorts wordt duidelijk dat het de lidstaten vrijstaat om een aanmelding te doen. Daarbij geldt de AGVV niet als een drempelbedrag dat vrij is van de beoordeling door de Commissie.

Voorstel voor behandeling

De ICER-H heeft het fiche vastgesteld en zendt dit fiche met het arrest ter kennisgeving aan de leden van het IOWJZ. Indien nodig kan het fiche ter kennisneming aan hun Ministers worden doorgeleid. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.