Signaleringsfiche E-8/17 Henrik Kristoffersen v The Norwegian Ski Federation
Signaleringsfiche
Arrest van het EVA-Hof van 16 november 2018 in zaak E-8/17 Henrik Kristoffersen v The Norwegian Ski Federation
Betrokken departementen
EZK, VWS
Sleutelwoorden
Vrij verkeer van diensten – Artikel 36 EER – Richtlijn 2006/123/EG – Professionele atleten – Sportbonden – Sponsordiensten – Belemmering – Proportionaliteit – Geschiktheid – Noodzakelijkheid
Beleidsrelevantie
In dit arrest verduidelijkt het EVA-Hof ten eerste onder welke voorwaarden een nationale sportbond zijn sporters mag beperken in de mogelijkheden om sponsorcontracten af te sluiten. Dergelijke beperkingen kunnen het vrij verkeer van diensten belemmeren, maar die belemmering kan gerechtvaardigd worden. De belemmering moet een gerechtvaardigd doel van algemeen belang nastreven, bijvoorbeeld dat de bond geld nodig heeft om amateursport te bevorderen en jeugdopleidingen te organiseren. Het draait uiteindelijk om een eerlijke balans tussen de belangen van de bond en de sporter. Daarbij moet een beslissing van de bond om in een bepaald geval sponsoring al dan niet toe te staan (i.c. sponsoring op de helm) worden bekeken in het licht van alle mogelijkheden voor de sporter om sponsorcontracten af te sluiten. Daarnaast verbindt het Hof met name procedurele voorwaarden aan het stelstel waarmee en bond de sponsormogelijkheden van de sporters inperkt: beslissingen moeten gemotiveerd worden en moeten binnen een redelijke termijn aan de sporter worden meegedeeld. Daarnaast moet er een vorm van beroep bij een onafhankelijke instantie openstaan tegen de beslissingen.
Naast de speciale relevantie voor de sportwereld, heeft het arrest ook bredere betekenis voor het vrij verkeer van diensten. Naar oordeel van het EVA-Hof is hoofdstuk IV van de Dienstenrichtlijn (2006/123/EG) niet van toepassing op regelgeving die ziet op in de eigen lidstaat gevestigde dienstverrichters of dienstverrichters die daarmee gelijkgesteld moeten worden. Om die reden valt het Hof terug op de verdragsbepaling die ziet op het vrij verkeer van diensten. Dit is van belang omdat het verdrag ruimere mogelijkheden biedt om beperkingen te rechtvaardigen dan hoofdstuk IV van de Dienstenrichtlijn.
Bij dit alles moet worden opgemerkt dat het om een arrest van het EVA-Hof gaat. Het Hof van Justitie van de EU zou in een vergelijkbare zaak tot een ander oordeel kunnen komen en dat oordeel zou dan prevaleren.
Samenvatting
Henrik Kristoffersen is een skiër die bij internationale wedstrijden uitkomt voor het Noorse team. De Noorse skibond (NSF) heeft in zijn interne regels opgenomen dat sporters alleen sponsorcontracten kunnen afsluiten met voorafgaande controle en toestemming van de bond. Op deze hoofdregel zijn verschillende uitzonderingen waarvan Kristoffersen gebruik maakt en Kristoffersen heeft daarnaast toestemming gekregen voor verschillende sponsordeals. Hij wil echter ook een contract afsluiten met Red Bull voor de sponsoring op de helm en andere hoofddeksels. NSF geeft hiervoor geen toestemming, omdat de bond een contract met Telenor heeft voor sponsoring op die plekken. Daarop begint Kristoffersen een zaak bij de rechtbank in Oslo. Centraal staat de vraag hoe dit systeem van voorafgaande controle en toestemming van de bond gezien moet worden onder het EER-recht: is dit systeem een beperking van de vrijheid van Kristoffersen om diensten te verrichten? En als het een beperking is, wat is het juridische kader om de rechtmatigheid van die beperking te beoordelen? En daaruit voortvloeiend, wat zijn de materiële en procedurele eisen waaraan zo een systeem moet voldoen? De rechtbank verwijst deze vragen naar het EVA-Hof.
Het Hof oordeelt eerst op basis van de formulering en de structuur van artikel 16 van de Dienstenrichtlijn dat hoofdstuk IV van de Dienstenrichtlijn niet van toepassing is op regels van lidstaten die zien op dienstverrichters die gevestigd zijn in hun eigen lidstaat. De eerste vraag die beantwoord moet worden is daarom waar Kristoffersen zijn vestigingsplaats heeft. Hij woont in Oostenrijk en hij traint en neemt deel aan wedstrijden in veel verschillende landen. Het Hof oordeelt echter dat Noorwegen als zijn vestigingsplaats moet gelden. Kristoffersen zijn activiteiten zijn verbonden aan het Noorse nationale skiteam en hij neemt deel aan wedstrijden onder de Noorse vlag. Hij valt daarbij onder de Noorse organisatie NSF. Om die redenen is Noorwegen zijn plaats van vestiging en daarom is hoofdstuk IV van de Dienstenrichtlijn niet van toepassing. Het juridische kader wordt dus geboden door het verdragsrechtelijke vrij verkeer van diensten in artikel 36 van het EER-verdrag. Het Hof oordeelt vervolgens dat het uiteindelijk aan de verwijzende rechter is om te bepalen of het systeem van voorafgaande controle en toestemming voor sponsorcontracten een beperking is van het vrij verkeer van diensten. Uit de overwegingen blijkt echter duidelijk dat dit het geval is, omdat een dergelijk systeem het verrichten van marketingdiensten minder aantrekkelijk maakt. Een dergelijke beperking kan desalniettemin gerechtvaardigd zijn.
Om te kijken of de beperking gerechtvaardigd is, loopt het Hof de drie bekende stappen af: i) de beperking moet een gerechtvaardigd doel van algemeen belang nastreven; ii) de maatregel moet geschikt zijn om dat doel te bereiken; iii) de maatregel moet noodzakelijk zijn om dat doel te bereiken en niet verder gaan dan nodig is. Op alle punten laat het Hof het uiteindelijke oordeel aan de nationale rechter, maar daarbij geeft het Hof wel belangrijke handreikingen mee. Als mogelijk gerechtvaardigd doel van algemeen belang signaleert het Hof dat de fondsen die NSF werft met de sponsoring niet alleen voor de elitesport worden gebruikt maar ook om jeugdopleidingen te organiseren en amateursport te stimuleren. Dat kunnen gerechtvaardigde doelen zijn. Over de geschiktheid van de maatregel geeft het Hof duidelijk aan dat het systeem van NSF geschikt is om het doel te bereiken. Bij de noodzakelijkheidstoets is relevant dat NSF en de sporters afhankelijk van elkaar zijn. Het systeem van voorafgaande controle en toestemming van de bond van sponsordeals van de sporters moet dan ook bezien worden in het geheel van de verdeling van inkomsten uit sponsering tussen de bond en de sporters. Daarbij is ook relevant welke kosten de bond voor de sporters dekt. De sporters moeten uiteindelijk een “fair share” krijgen.
Verder merkt het Hof op dat het oordeel dat het systeem als zodanig verenigbaar is met het vrij verkeer niet betekent dat elke individuele afwijzingsbeslissing van de bond op basis van dat systeem verenigbaar is. Bij het individuele besluit moet het NSF zorgen voor een “fair balance” tussen de belangen van de bond en die van de sporter. Daarbij zijn alle feiten en omstandigheden van belang (bijv. dat NSF al een contract met Telenor had). Daarnaast gelden er verschillende procedurele vereisten. Deze vereisten gaan minder ver dan de vereisten die gelden bij overheidsinstanties, omdat NSF een sportbond zonder winstoogmerk is en zelf afhankelijk is van sponsorinkomsten. Desalniettemin moet de bond zijn beslissingen motiveren en binnen een redelijke termijn aan de sporter bekend maken. Er moet ook een mogelijkheid zijn om de beslissing bij een onafhankelijke instantie te laten toetsen, zoals in dit geval bij de rechtbank Oslo. Als aan deze procedurele vereisten voldaan wordt, is het geen probleem dat NSF bij de beoordeling van individuele sponsorcontracten beslissingsvrijheid heeft.
Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten
Op het terrein van VWS (Sport) lijken de gevolgen van de uitspraak zeer beperkt. Op grond van deze uitspraak mag een sportbond zijn sporters beperken in de mogelijkheden om sponsorcontracten af te sluiten, mits dit gerechtvaardigd is door een doel van algemeen belang en er een eerlijke balans wordt gevonden tussen de belangen van de bond en de sporter. Uit een inventarisatie van het veld blijkt dat een dergelijke belangenafweging bij de Nederlandse sportbonden plaatsvindt: er wordt bij alle sporten al met gezond verstand gekeken naar de belangen die bonden hebben bij sponsoring ten opzichte van de belangen van individuele sporters en teams. NOC*NSF heeft een werkgroep opgericht met vertegenwoordiging van sportbonden, zaakwaarnemers van sporters, de atletencommissie en de vakbond voor sporters waarin ze in goed overleg de spelregels hebben bepaald voor de Nederlandse situatie.
Voorstel voor behandeling
De ICER-H heeft het fiche vastgesteld en zendt dit fiche met het arrest ter kennisgeving aan de leden van het IOWJZ. Indien nodig kan het fiche ter kennisneming aan hun Ministers worden doorgeleid. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.