T-123/99, JT’s Corporation Ltd tegen Commissie, arrest van 12 oktober 2000

Contentverzamelaar

T-123/99, JT’s Corporation Ltd tegen Commissie, arrest van 12 oktober 2000

Datum arrest, zaaknummer, partijen
GvEA 12 oktober 2000 zaak T-123/99, JT's Corporation Ltd, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

Betrokken departementen
Alle

Sleutelwoorden
Beschikking 94/90/EGKS, EG, Euratom - Afwijzing van verzoek om toegang tot documenten van de Commissie - Strekking van uitzondering uit hoofde van algemeen belang (inspectie en enquêteactiviteiten van de Commissie) en van artikel 19 van Verordening 1468/81 van de Raad van 19 mei 1981 betreffende wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de Lid-Staten en samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie, met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouw voorschriften (vervangen door Verordening 515/97 van de Raad van 13 maart 1997) .

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
JT Corporation is importeur van textielproducten, onder meer vanuit Bangladesh. In 1997 en 1998 ontving zij een aantal navorderingen van douanerechten. JT Corporation betwistte de navordering in een nationale gerechtelijke procedure. Omdat zij veronderstelde dat uit bepaalde documenten die in het bezit van de Commissie waren, kon worden afgeleid om welke reden de APS-formulieren A ongeldig waren verklaard, verzocht zij de Commissie bij brief van 20 november 1998 om toegang tot die documenten, te weten:

  • rapporten van de Europese unie van 1993 tot en met 1996 over Bangladesh, met bijlagen (categorie 1);
  • antwoorden van de regering van Bangladesh (categorie 2);
  • besluiten van de Commissie met betrekking tot de missierapporten (categorie 3);
  • briefwisseling tussen de Commissie en de regering van Bangladesh over de ongeldigverklaring van de APS-formulieren A (categorie 4);
  • door de Commissie opgestelde of ontvangen rapporten of samenvattingen over de werking van het algemene preferentiestelsel voor textielproducten die van 1991 tot en met 1996 uit Bangladesh zijn ingevoerd (categorie 5).

Uiteindelijk wees de Commissie bij brief van 11 maart 1999 het verzoek af en beriep zich daarbij op bescherming van het algemeen belang en de vertrouwelijkheidsregel van artikel 19 van Verordening nr. 1468/81/EG. Wat de vijfde categorie documenten betrof verzocht de Commissie precisering vanwege hun grote omvang.

Het Gerecht stelt vast dat het beroep met betrekking tot documenten van categorie 5 niet ontvankelijk was omdat de Commissie, verzoekster heeft uitgenodigd haar verzoek met betrekking deze categorie te preciseren. Op de andere punten wordt het beroep wel ontvankelijk verklaard.

Het Gerecht bevestigt de rechtspraak van het arrest van 19 juli 1999, Hautala/Raad (T-14/98, Jur. 1999, blz. II-2498). In Hautala wordt immers enkel de draagwijdte van het in de gedragscode vastgestelde recht op toegang verduidelijkt: de uitzonderingen op dat recht moeten worden uitgelegd met inachtneming van het beginsel van het recht op informatie en aan het evenredigheidsbeginsel, hetgeen meebrengt dat de instelling moet onderzoeken of gedeeltelijke toegang kan worden verleend tot de gegevens waarvoor de uitzonderingen niet gelden. Het bestreden besluit bevat evenwel geen enkele aanwijzing waaruit een dergelijk onderzoek blijkt.

Ook blijkt uit het uittreksel uit het missierapport van november-december 1996, dat het hier grotendeels om feitelijke beschrijvingen en bevindingen gaat die kennelijk geen afbreuk doen aan inspectie- en enquêteactiviteiten en dus ook niet aan het algemeen belang. Daarom concludeert het Gerecht dat het bestreden besluit, voor zover het de missierapporten betreft (categorie 1) en de brieven van de Commissie aan de regering van Bangladesh (categorie 4, gedeeltelijk), berust op een kennelijke dwaling bij de toepassing van besluit 94/90 en dus moet worden nietig verklaard.

Evenmin kan de Commissie haar weigering om toegang te verlenen tot de in verzoeksters verzoekschrift bedoelde documenten rechtvaardigen op basis van Verordening nr.1468/81 of Verordening nr. 515/97, die uitgaan van het beginsel dat de in het kader van enquêtes op douanegebied verkregen inlichtingen vertrouwelijk zijn. De Gedragscode waarvan de tekst als bijlage bij besluit 94/90 is opgenomen, verleent een essentieel recht namelijk de toegang tot documenten. Verordening nr. 1468/81 mag voorzover zij moet worden toegepast als lex specialis niet worden uitgelegd op een wijze die in strijd is met besluit 94/90, waarvan de fundamentele doelstelling is om de burgers de mogelijkheid te geven beter toe te zien op de wettigheid van de uitoefening van het overheidsgezag.

Met betrekking tot de briefwisseling tussen de Commissie en de regering van Bangladesh kan door de Commissie de auteursregel worden toegepast, zolang geen hogere rechtsregel haar verbiedt om de documenten waarvan zij niet de auteur is uit te sluiten van het toepassingsgebied van de gedragscode. Het feit dat besluit 94/90 verwijst naar algemene beginselverklaringen, te weten verklaring nr. 17 en de conclusies van verschillende Europese Raden, doet aan deze vaststelling niet af, omdat die verklaringen niet de waarde van een hoger rechtsbeginsel hebben.

Verder stelt het Gerecht vast dat uit het omstreden besluit niet blijkt dat de Commissie een concrete beoordeling heeft gemaakt van de in het geding zijnde documenten. De Commissie heeft zich integendeel uitsluitend op de algemene kenmerken van de opgevraagde documentcategorieën gebaseerd.

Het beroep is derhalve gegrond voorzover het betrekking heeft op de missierapporten (categorie 1) en de brieven van de Commissie aan de regering van Bangladesh (categorie 4 gedeeltelijk). Daarentegen is de motivering van het bestreden besluit voldoende met betrekking tot de overige in verzoeksters aanvraag bedoelde documenten.

Korte analyse
Dit arrest maakt duidelijk dat het Gerecht de uitkomst van zijn arrest van 19 juli 1999 inzake Hautala/Raad handhaaft, ondanks het door de Commissie tegen dat arrest ingestelde beroep. De instelling dient te onderzoeken of gedeeltelijke toegang kan worden verleend tot de gegevens waarvoor de uitzonderingen niet gelden. Tevens onderstreept het Gerecht dat de Gedragscode gevoegd bij besluit 94/90 een essentieel recht verleent aan de burger waarmee de uitleg van secundaire regelgeving, ook al gaat het om een lex specialis, niet mag strijden.

Tenslotte benadrukt het Gerecht nog eens dat de Commissie in haar besluit moet motiveren dat zij een concrete beoordeling heeft gemaakt en dat zij zich niet mag baseren op algemene kenmerken van opgevraagde documentcategorieën.

Voorstel voor behandeling
De ICER zendt dit fiche aan de Euro-Wob-werkgroep ter kennisneming.