T-157/01, Deense bussen, arrest van 16 maart 2004

Contentverzamelaar

T-157/01, Deense bussen, arrest van 16 maart 2004

Datum arrest, zaaknummer, partijen
Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 16 maart 2004, zaak T-157/01, Danske Busvognmænd tegen Commissie

Betrokken departementen
Alle departementen, ISO

Sleutelwoorden
Staatssteun - Regionaal openbaar busvervoer - compensatie voor openbare dienstverplichting

Beleidsrelevantie
Het arrest is van belang voor het beoordelen in welke gevallen een financiële vergoeding door de staat aangemerkt kan worden als 'compensatie voor openbare dienstverplichtingen' of juist als verboden steun moet worden aangemerkt. Uit het arrest blijkt dat er geen sprake is van een 'compensatie voor openbare dienstverplichtingen' indien een vervoersonderneming een financiële vergoeding krijgt die zij zelf heeft voorgesteld en die is overgenomen in een vervoersovereenkomst die de onderneming uit vrije wil met een overheidsinstantie heeft gesloten na een aanbestedingsprocedure te hebben doorlopen en waarbij zij bovendien geen enkel tariefrisico loopt doordat de contractuele prijs niet wordt beïnvloed door het aantal passagiers of de opbrengst uit de verkoop van vervoersbewijzen.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Het openbare busvervoer in Denemarken is bij wet opgedragen aan Combus, een zelfstandige onderneming in handen van de staat. In 2000 is Combus geprivatiseerd door de overdracht van haar aandelen aan Arriva Danmark. Tussen 1995 en 2000 heeft de Deense staat diverse malen steun verleend aan Combus. In 2001 heeft de Commissie bij beschikking de steunmaatregelen verenigbaar verklaard met de gemeenschappelijke markt. Danske Busvognmænd (hierna: verzoekster), een bedrijfstakorganisatie van bedrijven voor regionaal busvervoer in Denemarken, heeft beroep ingesteld tegen deze beschikking van de Commissie.

Het Gerecht heeft de beschikking van de Commissie in het onderhavige arrest nietig verklaard. De Commissie betoogde o.a. dat de steun aan Combus een compensatie vormde voor de toekomstige verliezen ten gevolge van de openbaredienstverplichtingen die Combus waren opgelegd voor de periode 2001-2006, en dat deze compensatie derhalve aan Verordening 1191/69 voldeed.

Het Gerecht oordeelde echter dat het onjuist was de steun ter dekking van toekomstige verliezen aan te merken als compensatie voor openbare dienstverplichtingen in de zin van artikel 2 van Verordening 1191/69. Artikel 2 omschrijft openbare dienstverplichtingen als "verplichtingen die de vervoersonderneming, indien zij haar eigen commercieel belang in aanmerking zou nemen, niet of niet in dezelfde mate, noch onder dezelfde voorwaarden op zich zou nemen". De openbare dienstverplichtingen omvatten de exploitatieplicht, de vervoerplicht en de tariefplicht.

Het Gerecht stelt vast dat op Combus geen openbare dienstverplichtingen rustten, omdat de exploitatieplicht, vervoerplicht en de plicht om de vastgestelde tarieven te innen niet eenzijdig aan Combus waren opgelegd en Combus niet verplicht was haar vervoerstaken onder niet-rendabele, met haar commerciële belang strijdige voorwaarden uit te voeren. Integendeel, Combus had de verplichting om vervoerstaken te verrichten uit vrije wil op zich genomen na een aanbestedingsopdracht te hebben verkregen. Combus had recht op betaling van de contractuele prijs die zij zelf had voorgesteld en als tegenprestatie moest zij daarvoor exploitatie- en vervoersprestaties leveren, de tarieven die door de bevoegde instantie zijn vastgesteld innen en de opbrengsten uit de verkoop van vervoersbewijzen aan deze instantie doorstorten. Ook droeg Combus geen enkel tariefrisico omdat de contractuele prijs niet werd beïnvloed door wijzigingen in het aantal passagiers of in de opbrengsten uit de verkoop van vervoersbewijzen. Voor een compensatie bovenop de overeengekomen beloning was dus geen reden, aldus het Gerecht.

Korte analyse
Dit arrest maakt duidelijk dat een vervoersonderneming die een compensatie krijgt voor de door haar verleende vervoersprestaties niet zonder meer belast is met openbare dienstverplichtingen in de zin van Verordening 1191/69.

Het Gerecht is van oordeel dat op Combus geen openbare dienstverplichtingen rustten, omdat Combus op basis van een aanbestedingsopdracht de verplichting om exploitatie- en vervoersprestaties te leveren uit vrije wil op zich heeft genomen. Het stond Combus vrij om op basis van haar economische belangen al dan niet aan de aanbestedingsprocedure deel te nemen. Daarnaast ontving Combus voor de door haar geleverde vervoersprestaties de prijs die zij zelf had voorgesteld in haar inschrijving op de aanbestedingen en die in de vervoersovereenkomst ook was overgenomen. Bovendien liep Combus geen tariefrisico omdat zij de opbrengsten uit kaartverkoop slechts hoefde door te storten. Zij hoefde met andere woorden de (onzekere) verkoopopbrengsten niet aan te wenden ter dekking van haar kosten.

De vraag is hoe dit arrest zich verhoudt tot het eerder gewezen arrest Altmark van het Hof (arrest van 24 juli 2003, zaak C-280/00). In laatstgenoemde zaak lijkt het Hof er immers juist van uit te gaan dat indien een openbare dienstverplichting wordt opgelegd in het kader van een openbare aanbesteding, de compensatie voor die openbare dienstverplichting buiten het steunregime valt. Gewezen moet echter worden op twee verschillen tussen Altmark en de onderhavige Deense bussen-zaak. In de eerste plaats kwam het Hof in de zaak Altmark niet toe aan toepassing van het specifieke vervoersregime van Verordening 1169/70. De opmerkingen van het Hof hadden dus slechts betrekking op het algemene regime van artikel 87 EG. Ten tweede zou een mogelijke verklaring voor het verschil tussen beide uitspraken gelegen kunnen zijn in het verschil in het 'tariefrisico'. In de onderhavige zaak liep de vervoersonderneming geen tariefrisico dat gecompenseerd moest worden. In Altmark was dat wel het geval: de vervoersonderneming moest tegen een bepaald tarief passagiers vervoeren zonder dat zij verzekerd was van opbrengsten van kaartverkoop. Als dat risico echter niet gelopen wordt (zoals in het geval van Combus), is er ook geen noodzaak een compensatie te verlenen bovenop de normale prijs voor de vervoersdiensten zelf (waarmee Combus zelf had ingeschreven in de aanbestedingsprocedure).

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten voor het beleid, wetgeving, rechtspraak of rechtspraktijk op nationaal of Europees niveau
Bij het verlenen van compensaties voor vervoersprestaties kan er niet zonder meer van uit worden gegaan dat dit onder het steunregime toegestaan is. De compensatie zal getoetst moeten worden aan de bepalingen van Verordening 1191/69, waarbij de interpretatie van het Gerecht leidraad zal moeten zijn.

Voorstel voor behandeling
De ICER zendt het fiche en het bijbehorende arrest ter kennisneming toe aan alle Ministers en het ISO.