T-253/02 en T-049/04, Ayadi en Hassan, arrest van 12 juli 2006

Contentverzamelaar

T-253/02 en T-049/04, Ayadi en Hassan, arrest van 12 juli 2006

Signaleringsfiche

Arresten van het Gerecht van Eerste Aanleg van 12 juli 2006, T-253/02, Chafiq Ayadi tegen Raad, en T-49/04, Faraj Hassan tegen Raad en Commissie.

Betrokken departementen

JUS, FIN, BZ en BZK

Sleutelwoorden

GBVB – Verordening inzake bevriezing tegoeden terrorismeverdachten – Bevoegdheid EG – Subsidiariteit - Afwijkingsregeling en de-listingsprocedure niet in strijd met fundamentele rechten

Beleidsrelevantie

Het Hof bevestigt de lijn in de arresten Yusuf en Kadi (zie fiches). De vrijstellings- en afwijkingsregeling van de EG-bevriezingsverordening mag niet te strikt worden toegepast. De de‑listingsprocedure biedt een passende bescherming van de fundamentele rechten. Lidstaten hebben krachtens het Gemeenschapsrecht een inspanningsverplichting in verband met een de-listingsprocedure.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum

Ter uitvoering van VN-Veiligheidsraadsresoluties ter bestrijding van het internationaal terrorisme heeft de EG onder andere Verordening 881/2002 vastgesteld op basis van artikelen 60, 301 en 308 EG, waarbij de tegoeden van personen die banden hebben met Bin Laden, Al-Qaida en de Taliban worden bevroren. De lijsten met verdachten worden vastgesteld door het VN-sanctiecomité. Ayadi en Hassan, beiden geplaatst op deze lijst, hebben beroep tot nietigverklaring tegen de verordening ingesteld.

Het Gerecht bevestigt de bevoegdheid van de EG om de bestreden verordening vast te stellen. Een beroep op het subsidiariteitsbeginsel is niet mogelijk omdat de maatregelen op grond van artikelen 60 en 301 EG zijn vastgesteld, waardoor de EU - en niet de EG - bepaalt of een optreden van de EG noodzakelijk is. Daarnaast kan een eenvormige uitvoering van de VN-resoluties beter op communautair dan op nationaal niveau worden verwezenlijkt. Het Gerecht bevestigt dat de inhoud van de VN-resoluties niet aan het Gemeenschapsrecht kan worden getoetst, maar wel aan het jus cogens (algemeen bindende ongeschreven beschavingsnormen). Volgens het Gerecht zijn de ingrijpende sancties verenigbaar met de fundamentele rechten, waaronder het recht van eigendom en het recht van vrije beroepsuitoefening. Het fundamentele algemene belang van terrorismebestrijding rechtvaardigt de maatregelen, zelfs als er schade uit voortvloeit voor partijen die zelf niet verantwoordelijk zijn voor de situatie waarvoor de maatregelen zijn bedoeld (arrest van 30 juli 1996, Bosphorus, C-84/95). Van ineffectiviteit van de vrijstellings- en afwijkingsregeling van de bevriezingsverordening is geen sprake. De nationale autoriteiten zijn bevoegd, tenzij het sanctiecomite bezwaar maakt, de bevriezing niet van toepassing te verklaren op tegoeden of economische middelen waarvan zij hebben vastgesteld dat die nodig zijn voor basisuitgaven. De lijst met genoemde basisuitgaven is niet limitatief. Per geval dient te worden bezien welke uitgaven vallen onder basisuitgaven. De sancties beletten verzoekers niet een bevredigend sociaal leven te leiden en beroepswerkzaamheden uit te oefenen. Ook de de-listingsprocedure beoordeelt het Gerecht niet als ineffectief. Belanghebbenden kunnen weliswaar alleen via een staat een de-listingsverzoek aan het sanctiecomité doen, maar de procedure is met voldoende waarborgen omkleed door onder meer VN-richtsnoeren. Lidstaten hebben een bijzondere verplichting ten aanzien van de de-listing, die niet alleen op VN-niveau, maar ook communautair wordt gegarandeerd. Zo mag een verzoek niet te snel worden geweigerd omdat de belanghebbende te weinig bewijs aandraagt en moeten lidstaten zich houden aan artikel 6 EU. Als belanghebbenden menen dat een staat ten onrechte weigert hun herzieningsverzoek aan het sanctiecomite voor te leggen, kunnen zij zich tot de nationale rechter wenden. De beroepen worden verworpen.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten

De uitspraken in de zaken Yusuf en Kadi worden bevestigd. Nieuw is het oordeel dat het recht om een verzoek om herziening in te dienen door zowel het VN-recht als het Gemeenschapsrecht wordt gegarandeerd. De nationale autoriteiten moeten per geval de herziening beoordelen. Belanghebbenden moeten terecht kunnen bij de nationale rechter als een staat weigert een de-listingsverzoek voor te leggen. De uitspraak dwingt niet tot aanpassing van de bestaande bevriezingsprocedures op gemeenschapsniveau. Op EU- en VN-niveau wordt momenteel gesproken over eventuele aanpassing van de (de)listingprocedures. De lijst met basisuitgaven van de-listingsprocedure is niet limitatief en dient niet te strikt te worden uitgelegd. In Nederland is het Ministerie van Financiën bevoegd om de bevriezing niet van toepassing te verklaren op basisuitgaven, waarbij basisuitgaven ruim moet worden opgevat. Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij het Hof. Momenteel loopt het hoger beroep in de zaken Yusuf en Kadi. Hierin heeft NL geïntervenieerd ter ondersteuning van de Raad.

Voorstel voor behandeling

De ICER zendt het fiche en het bijbehorende arrest aan de ministers van Buitenlandse Zaken, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Financiën en Justitie. Een vervolgfiche wordt mogelijk opgesteld na de uitspraak in een eventuele hogere voorziening.