T-306/01 en T-315/01, Yusuf en Kadi, arresten van 21 september 2005

Contentverzamelaar

T-306/01 en T-315/01, Yusuf en Kadi, arresten van 21 september 2005

Signaleringsfiche
Arresten van het Gerecht van Eerste Aanleg van 21 september 2005 in de zaken T-306/01 (Yusuf en Al Barakaat International Foundation tegen Raad en Commissie) en T-315/01 (Kadi tegen Raad en Commissie).

Betrokken departementen
BZ, JUS, BZK, FIN

Sleutelwoorden
Terrorismebestrijding - resoluties Veiligheidsraad VN - bevoegdheid EG bevriezingsverordeningen vast te stellen - toetsingsmogelijkheid Gerecht - jus cogens - geen strijd fundamentele mensenrechten

Beleidsrelevantie
EG blijft bevoegd terrorismemaatregelen zoals de bevriezingsverordeningen vast te stellen. Wanneer deze verordeningen VN-resoluties uitvoeren kunnen zij in principe niet door het Gerecht worden getoetst. Het Gerecht merkt VN-resoluties aan als van hogere orde dan het Gemeenschapsrecht.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
De VN-Veiligheidsraad heeft een aantal resoluties aangenomen waarin de VN-leden worden opgeroepen tegoeden te bevriezen van personen en entiteiten die banden hebben met Taliban, Bin Laden en Al-Qaida. Hiertoe worden lijsten met verdachten vastgesteld door het zgn. sanctiecomité (bestaande uit alle leden van VN-Veiligheidsraad). Deze resoluties zijn in de EG uitgevoerd via verordeningen van de Raad op grond van artt. 60, 301 en 308 EG. Yusuf en Kadi, beiden geplaatst op de verdachtenlijst, hebben beroep tot nietigverklaring tegen deze verordeningen ingesteld bij het Gerecht. Hiertoe voerden zij o.m. aan dat de EG onbevoegd zou zijn verordeningen vast te stellen en dat de verordeningen de fundamentele mensenrechten zouden schenden. Beide gronden worden afgewezen; derhalve verwerpt het Gerecht de beroepen.

Het Gerecht verklaart de EG bevoegd tegoeden van particulieren te bevriezen in de strijd tegen het internationaal terrorisme. Het geeft aan dat noch artt. 60 jo. 301 EG noch art. 308 EG afzonderlijk een voldoende rechtsgrondslag vormen De gecombineerde rechtsgrondslag van artt. 60, 301 en 308 EG is echter wel toereikend.

Het Gerecht stelt dat de Gemeenschap op grond van het EG-Verdrag zelf, artt. 224, 234 en 301 EG, (en niet op grond van het volkenrecht) gebonden is aan het Handvest en dus gehouden is de VN-Veiligheidsraadsresoluties uit te voeren. Het Gerecht acht zich niet bevoegd om zich op basis van het Gemeenschapsrecht uit te spreken over de rechtmatigheid van uitvoeringsmaatregelen door de Gemeenschap die voortvloeien uit resoluties van de Veiligheidsraad, en daarmee indirect over de inhoud van die resoluties. De EG-instellingen handelen in dergelijke gevallen namelijk uit hoofde van een gebonden bevoegdheid, waardoor zij niet over een autonome beoordelingsmarge beschikken. Het Gerecht acht zich wél bevoegd om incidenteel de rechtmatigheid van Veiligheidsraadresoluties te toetsen aan het jus cogens (dwingende normen van algemeen volkenrecht), dat geldt voor alle internationale rechtssubjecten, waaronder de VN, en waarvan niet kan worden afgeweken. Het betrekt vervolgens de door klagers aangevoerde argumenten op de normen inzake de universele bescherming van de rechten van de mens, die onderdeel zijn van het jus cogens en gaat tot toetsing over. De bestreden verordeningen worden niet in strijd geacht met fundamentele mensenrechten. Het Gerecht meent dat noch het recht op eigendom, noch de rechten van de verdediging zijn geschonden. Ook het gebrek aan effectieve rechterlijke controle tegen de resoluties wordt niet in strijd met jus cogens geacht. Het Gerecht stelt dat het recht op toegang tot de rechter geen absoluut recht is, maar dat, bijvoorbeeld in uitzonderlijke omstandigheden, beperkingen mogelijk zijn. Het gebrek aan rechterlijke toetsing wordt in casu gerechtvaardigd door het wezenlijke algemene belang bij de handhaving van de internationale vrede en veiligheid, aldus het Gerecht.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten
De EG is blijkens de uitspraak van het Gerecht bevoegd om verordeningen vast te stellen ter uitvoering van VN-Veiligheidsraadresoluties. De uitspraak maakt duidelijk dat de inhoud van deze resoluties wanneer deze de Gemeenschap bij het treffen van bepaalde uitvoeringsmaatregelen binden, door de Europese rechter niet getoetst kan worden aan het Gemeenschapsrecht. Dit geldt echter niet voor de toetsing aan de normen van jus cogens, waaraan alle subjecten van volkenrecht gebonden zijn. De uitspraak maakt duidelijk dat VN-resoluties van hogere orde zijn dan het Gemeenschapsrecht. Plaatsing op een lijst van het VN-sanctiecomité kan niet door de rechter getoetst worden. De bestaande procedure van wijziging van de lijst via de deelnemers aan het sanctiecomité vormt volgens het Gerecht een voldoende voorziening.

Tegen de uitspraak van het Gerecht is hoger beroep ingesteld bij het Hof. Een uitspraak van het Hof zal nog anderhalf à twee jaar op zich laten wachten. Indien ook het Hof meent dat geen fundamentele mensenrechten geschonden zijn, kunnen Yusuf en Kadi een klacht indienen bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) te Straatsburg.

Een tweede groep zaken over de rechtmatigheid van Raadsbesluiten en verordeningen ter bevriezing van tegoeden, die echter niet zijn vastgesteld op basis van VN-resoluties, is nog aanhangig voor het Gerecht. Door het ontbreken van het verband met resoluties van de VN-Veiligheidsraad is het onduidelijk of het Gerecht daarin tot een zelfde oordeel over de rechtmatigheid van de betreffende EG-maatregelen zal komen. In twee van deze zaken, aanhangig gemaakt door Sison en Al-Aqsa, heeft NL geïntervenieerd.

Voorstel voor behandeling
De ICER zendt het fiche en de bijbehorende arresten aan alle ministers. Een vervolgfiche wordt opgesteld na de uitspraak in hoger beroep. De overwegingen over de rechtsgrondslag zullen worden opgenomen in de Leidraad onderhandelen in Brussel.